SONG OF THE SEA / 07. NEDERNIEMANDSLAND – dag voor dag

Dag 1. Ik peddel mijn eerste meters IJssel. Heerlijk om een ‘levende’ rivier te voelen. Stilte vanaf het water. Fijn om zo rustig in een nieuw ritme te komen. Bivak ergens tussen Doesburg en Zutphen. Een ruig bosje vol omgevallen bomen, (door bevers) afgeknaagde stammetjes, reëenhoefjes afgedrukt in de rivierklei, een buizerd die boven m’n kamp luidruchtig landt in wat blijkbaar zíjn boom is. Mooie schuilplek en genietplek in één. Ganzen vliegen over, aanhoudend, steeds weer nieuwe vluchten. Het overstemt elk menselijk geluid (autogeruis klinkt ver weg). Adembenemende kakofonie die rust brengt. Voor dit gevoel, nu, hierbuiten, ‘mijn’ postzegel niemandsland, tussen bomen en onder een sterrenhemel – daarvoor heb ik m’n kajak volgepakt, daarvoor dit vertrek, deze wildernis ervaring binnen Nederland. Het is een geschenk en ik pak het vanavond keer op keer uit…

Dag 2. Een dunne ijslaag over m’n kajak bij vertrek. Dit inpakken is het koudste moment van de dag. Maar dan weer voort te glijden, zeker 3 km p uur gratis door de stroming, ganzen vliegen overal in de uiterwaarden op, nog altijd overal hun zangerig geroep, onafgebroken, slingerbochten, eens in het uur passeert een grote vrachtboot, verder is het verstild, pastoraal. Wat een prachtrivier, die IJssel. Even voor Zutphen peddelen me een paar kajakkers tegemoet: een warm onthaal door leden van de plaatselijke kanovereniging, die me de Vispoorthaven in begeleiden, alwaar opnieuw zo’n warm welkom door de havenmeester die speciaal het hek is komen open doen. Want hier wil ik even aanleggen, een boodschap (en water) halen. Na de immense en nu alweer onwennige drukte in de AH (die ook nog eens XL was…) liep ik met m’n drie verse bolletjes snel weer naar m’n kajak. Spatzeil vast en wegwezen! Evengoed een superverrasssing om dan nog een bekende zomaar langs de kade te zien (en even te spreken). Van die onverwachte momenten die me nog lang een grote smile bezorgen. Net als het koffiemomentje zomaar ergens onderweg langs de IJssel – de stille rust, het woordenloze genieten, het zoeken naar verbinding tussen water en land (in de vorm van aangespoelde vogelveertjes met regendruppels). Nu bivak, ergens tussen Zutphen en Deventer, opnieuw een heerlijk schuilbosje vol ganzengesnater! Dat slaapt prima, weet ik van afgelopen nacht!

Dag 3. Zwervend over de IJssel denk ik aan nergens anders – het is hier en nu waar ik wil zijn. En dat al op dag 3. Ik had het niet durven hopen: dat ik – vol verlangen naar échte wildernisbeleving – langs een Hollands ingekaderde rivier in mijn kleine witte kajak tòch exact dat vrijheidsgevoel zou ervaren. Maar mijn ruige schuilbostentplekjes hielpen mee, de bochtige ruimte van de IJsselvallei, de altijd aanwezige ganzen en de stille koffiezandstrandjes. En boven alles het urenlange glijden, de ritmische peddelbeweging, stroomaf reizen is meebewegen, een soort rustgevende overgave, langzaam genoeg om wat me boeit vast te leggen en tegelijk vlot genoeg om wat me niet bevalt zo weer achter me te laten…

En wat een schitterend weer: helderblauw, winterkoud. De combinatie met steeds water (in plaats van ijs of sneeuw, waar ik beter mee uit de voeten kan 🙂…) is wel even een nieuw ‘Dingetje’ (hard bevroren tentdoek in stukjes breken om in de tentzak te wurmen maar er eind van de vaardag drijfnat uitvissen – warme handen tijdens varen in de ‘peddelmoffen’ maar in de pauzes al snel te koud want te nat en nu even zonder bescherming – koude voeten bij uitstappen in het water, al heb ik dan een droogpak aan, het duurt weer heel wat IJsselbochten eer die dan weer warm zijn ) maar het is allemaal wat een mens verwachten mag bij winter-varen dus je hoort mij niet klagen. Integendeel. Ik voel me een geluksvogel. Dit op te mogen zoeken, mee te kúnnen maken! Nooit eerder maakte ik in m’n eentje een trektocht over water (bevroren water van Canada of Scandinavië niet meegeteld 🙂 ) en dat je daar dan toch over de 50 voor moet zijn geworden om te ontdekken hoé onnoembaar mooi én vrij dat is… Per kajak. Slag voor slag. Geluid van waterdruppels naast je kuip. Met je ‘kont’ op de golven surfen die de (eens in het uur passerende) vrachtschepen achter zich aan trekken. Het is puur. Het is Nederland op z’n mooist.

Dag 4. Een grijze dag, vochtige kou en stevige wind van achter of zij (net hoe de rivierbocht ligt). Op deze dag heb je de topmomentjes (in de tent zijn, in de kajak zitten) en je hebt de bikkeltijdstippen (koffiepauze onderweg, boodschap doen in Wijhe). Aanleggen op een stukje zand tussen de kribben, kajak aan de dijkstenen vastleggen, dorp in stiefelen (met droogpak en al) en daar bij de AH (gelukkig dit keer geen XL) eerst maar eens buiten voor de ingang dankbaar gebruik gemaakt van desinfectiespray en vooral papierhanddoekjes, eindelijk eens schone handen (haha, even kwam de gedachte op om de wasbeurt uit te breiden 😉.)

Als ik dan later het water weer in glijd, een paar peddelslagen verder ben en Wijhe is alweer voorbijhe, dan ben ik toch zo volkomen tevreden met mijn luikjes vol kampeerspul, vers brood, liters water. Gewoon de wetenschap dat je nu aan kan leggen waar het er ‘goed’ uitziet, niets nog verder nodig hebt. En ‘goed’ is hier in NederNiemandsLand: 2×2 meter enigszins droog en vlak, voorzien van (een paar) bosjes/bomen, zonder zicht op huizen, zonder wegen/paden die erheen lopen. Dan voel ik me veilig genoeg om volop van zo’n wildkampeerstekkie te genieten. Dan geeft het niet dat ik bij Zwolle onder de A28 door peddel in plaats van onder een natuurlijke rotspoort in zee. Dan maakt het me niet uit dat de hemel hier tussen Zwolle en Kampen ‘s nachts oranje kleurt in plaats van groenpaars noorderlicht. En dan heb ik braaf een theelichtje branden in plaats van een mooie fik. Dat is allemaal oké voor nu, want dit is NederNiemandsLand, geen wildernis, maar het lijkt er behoorlijk vaak toch best op: de ritmisch-ruige uren op het water, het snuffelzoeken naar de perfecte bivakplekjes en het stille zijn in de tent. Vrijheid – zo ontdek ik opnieuw – zit ‘m niet in waar je precies bent maar in wat je doet en vooral hóe.

Dag 5. Laatste stukje IJssel. Al stroomt de rivier nu nauwelijks nog, ze laat zich van haar woeste kant zien met harde tegenwind en golven.

Langs de oever een eenzame hondenuitlater, diep voorover gebogen en dik in de kleren gestoken, terwijl de hond ondertussen vrolijk een stukje met me mee draaft. Ik denk aan Herschel. Want in gedachten rent ook hij mee, overal, zijn lichtvoetigheid en witte vacht gaan over in mijn bootje.

In Kampen even de haven in om de benen te strekken. Nouja, ‘even’ bestaat niet bij een winterse kajakreis. Alles kost veel tijd (en moeite). Aanleggen in de haven (“ga maar tussen De Zwaluw en De Bontekoe liggen” meldde de havenmeester), eruit klimmen (altijd gladde, te hoge steiger), neopreensloffen verwisselen voor gympies, tuiliq en zwemvest uit en overjas aan, lege waterzakken uit luik vissen, dektas mee met rare dingen als een mondkapje en dan maar eens op zoek naar een lekker warm broodje… En een warme wc in het havenkantoor, wat een weldaad…

Alles in omgekeerde volgorde daarna opnieuw, maar oh, het gevoel dan het haventje uit te peddelen, de stevig van witte koppen voorziene IJssel weer op. Da’s groots. Da’s vrijheid in het kwadraat. Da’s ‘nou-doei-hè-tegen-de-mondkapjes-wereld’.

En voor ik het weet, buffel ik tegenwinds de IJssel af, dat was ‘m, dankjewel prachtig stukje rivierNederland… en buffel verder over brekers waar mijn groenlander zich dwars doorheen boort richting het Ketelmeer.

Want de IJssel mag dan afgelopen zijn, mijn kajakreis nog niet!

Dag 6. Het regent, het waait en ik lig zó lekker in mn tentholletje… Maar dan gaat de wekker. Oh ja, vanmiddag een ongeveer-afspraak met de sluiswachter bij Zwartsluis, het is nog een lang traject daarheen, dus hijs ik mezelf overeind. Het inmiddels vertrouwd aanvoelende ochtendritueel kan van start. Pap koken, bonen malen, thermossen vullen, mezelf vullen, inpakken (alles in lichtgewicht en in een mum alweer kapotte vuilniszakken maar oh zo handig om alle meuk te transporteren van de kajakluiken naar de tent en vice versa), droogpak en tuiliq aan, tent afbreken, sjouwen, inladen (lees: nauwkeurig passen en meten van klein naar groot en van licht naar zwaar. Elk item z’n vaste stekkie. Op dag 6 dan. Op dag 1 en 2 was het een chaos…) en als het dan intussen net licht is geworden, duw ik me van de kant af, de meteen al indrukwekkende golven van het Ketelmeer op. Zo, da’s wakker worden… Maar eenmaal bij de balgstuw van Ramspol heb ik de wind in de rug en dan kan het Grote Genieten beginnen. Zonnetje van rechts, windkracht 4 surfgolven van achter en 10 km Zwarte Meer pal vooruit. Dit is best groot. En leeg. En heel erg gaaf. Ik blijf goed om me heen kijken of de omstandigheden zo beheersbaar blijven als ze nu (voor mij) zijn. Geen witte koppen? Geen dreigende lucht? Zolang dat niet het geval is: zodra de achterpunt door een golf omhoog komt, voorover buigen, twee snelle peddelslagen en ja hoor, een gratis lift. Dat geluid van een kajak glijsnijdend door het water. De ineens gemakkelijke snelheid. Onbeschrijflijk. De opwinding die je voelt omdat je met het water speelt. Er één mee bent. En ik weet: dit vertrouwen, deze eenheid had ik nooit gehad als ik niet de afgelopen zes maanden zoveel gerold had, zoveel in dit bootje geoefend met soorten reddingen, met varen op het ‘thuismeer’ bij windkracht 6 en met brandingvaren in deze zeekajak. Het is exact dit besef wat me zoveel voldoening geeft: je ergens vól voor inzetten, alle moeite ervoor over hebben, omdat dit soort beloningen aan de horizon gloren.

Ik ben driekwart van het meer over, als ik verandering voel. De wind trekt aan. Ik kijk om en zie achter me een zwarte lucht. De golven zijn nog niet erg anders maar dat zal niet lang gaan duren met deze lange strijklengte en inmiddels zit ik aan lager wal. Dus overschakelen naar Plan B. Uitwijken naar de vaargeul, die is veel dieper, de golven hebben daar minder energie. Dat blijkt een goede keus. Ik moet evengoed aardig steunen hier en daar, maar de rest van het meer ziet er echt niet fijn meer uit.

Het is een koude dag met deze harde wind, vaak regenbuien tussen de opklaringen door en weinig gelegenheid tot nu toe om even ergens de kant op te gaan… Als ik bij de sluis wacht tot Sesam zich opent, krijg ik het door het stil liggen zo koud dat ik voor het eerst deze dagen een setje heatpacks uit mn dektas tevoorschijn trek.

Maar wat een feestje als ik dan de Arembergergracht inpeddel, een nieuwe (en oh zo bekende, vol mooie herinneringen) wereld opent zich. Veel beslotener ineens, deze Wiedenwereld vol wuivend riet, een buizerd die opvliegt, kronkelvaartjes afgewisseld met door berken omzoomde plassen. Man, wat is het hier toch mooi. (Dat constateer ik hier werkelijk élke keer opnieuw volkomen overdonderd.) Dit is zo’n gebied (afgesloten voor motorboten uitgezonderd de rietwerkers uiteraard) waar je de ene omweg na de andere wilt blijven maken. Om uiteindelijk op dé paalkampeerplaats (bekend uit ‘Kanoparadijs Nederland’ natuurlijk 😉…) aan te komen. Waar mij een vooraf afgesproken pracht van een welkom wacht in de vorm van twee lieve vrienden (eigenlijk drie, want hun viervoeter is ook een grote vriend) die hun tipikachel al bijna brandend hebben… Aiiii wat zalig om – als ik mijn tentje heb staan, de vuilniszakken-wisseltruc heb uitgevoerd en me uit mn natte zooi heb gepeld, droge set aan – dan een middag/avondje in een grote warme tipi samen te zijn, te eten, ladingen thee aan te vullen en te doen wat ik in geen dagen meer zoveel gedaan heb: te praten 😉.

Dag 7. Het heeft stevig gevroren, niet dat ik dat vannacht wist want ik sliep heerlijk en warm, maar bij vertrek merk ik dat dit wel zo’n beetje de grens is van het kajakvaren. Water en vorst zijn geen goede maatjes als je er 24 uur per etmaal in ‘woont’. En in de eerste smalle Wiedenslootjes lach ik er nog om en zeg vrolijk tegen mezelf: “je wílde het toch winters?!” Er ligt een magisch mooie dunne vlies, ook over de grotere plassen. Dat zelfs de Belterwijde dicht ligt verbaast me wel. Wat een immense herrie is ineens mijn voortbewegen geworden. IJsjakken, dat is het. Steeds weer stop ik, turend naar die wondertjes van ijs, een miniatuurwereld die maar zo kort zal bestaan. De zon schijnt laag over het ijsvlies. Man, wat is dit gaaf. En als ik stil lig te kijken, stop met ijsjakken, dan is er heel even geen stillere plek op de aarde waar ik wil zijn.

De Beulakerwijde is weer gewoon open. Nauwelijks wind. Hemel en water, verder niets. Dat wil zeggen, ik deel het water met aalscholvers, zilverreigers en ganzen. Een heerlijke koffiepauze aan de Walengracht in de vrieszon. Aan de overkant van de Walengracht pruttelt een dieselmotortje waar een dikgeklede rietwerker bezig is.

Het is op het Giethoornse meer dat ik begrijp dat het ijsjakken nog maar net begonnen is. Het ligt voor driekwart dicht! Dus mijn geplande route via smalle Weerribbenkronkels stel ik snel bij: ik mag blij zijn als ik via de grote vaarten langs Wetering en Kalenberg bij Ossenzijl kan komen. Dat lijkt prima te lukken, alle smalle zijvaarten die ik passeer liggen dicht maar ‘mijn’ nieuwe route is open. Dan draai ik de Kalembergergracht in voor de laatste kilometers. En vanuit het niets knal ik ineens op een echt stevig dichtgevroren ijsvloer. Zeker 5 mm. Wat de Elfstedencommissie vast lachwekkend vind maar ik beschouw het als bizar dik voor zo korte tijd. En voor een kajaktocht. Ik hak en ram mijn houten peddel over de ijsvloer tot de schilfers eraan hangen (oei ik ben soms bijna bang dat ik gestenigd word door schaatsliefhebbers, maar jongens, ik blijf zoveel mogelijk langs de kant, en ik kan hier toch echt niet gaan invriezen, oké?!) en het is om mismoedig van te worden, minstens 3 km ijs, van oever naar oever…

Behoorlijk uitgewoond plof ik dan heel wat later neer. Nee, dit keer niet in het tentje… Maar in een heerlijk cosy en warm Veenhuisje (op De Kluft). Ik sluit mijn ogen. En als ik ze weer open staat Frank voor me. Dit is geen droom. Na 7 dagen winterkajakexpeditie door eigen land is het nu even tijd voor RUST! En voor SAMEN!

Dag 8. Rustdag 1. Hoe wonderlijk werkt een lichaam: pas nu ik weer even binnen woon, kachelwarmte en absolute rust, pas nu barst de vermoeidheid uit alle poriën naar buiten. Dát, èn een niet aflatende (vr)eetlust. Heerlijk om ook daar (zo nu en dan) gehoor aan te kunnen geven. Bij eigenlijk al m’n eerdere reizen/expedities zorgde ik voor een eens-in-de-week-oplaad-en-rust-moment.

Terugkijkend naar de beelden van de afgelopen week, blijf ik steeds weer hangen bij een van m’n eerste bivakplekjes langs de IJssel: zo’n verrassend wilde stek waar ik me werkelijk in niemandsland waande. Niemandsland staat voor mij voor al die plekken waar natuur met hoofdletters aanwezig is, waar wij geen stempel op gedrukt hebben en waar we juist daarom ineens weer heftig ervaren hoezeer wij onderdeel van die natuur zijn. Dat is wat ik mis als ik niet op tocht ben: die band met de natuur. Ik zal nooit vergeten wat die oude man uit Old Crow tegen me zei, een ‘elder’ van de Vuntut Gwich’in Indianen uit Yukon, Canada. Ik was daar in de winter van 2009 (de winter waarin ik met Herschel door de Mackenzie River delta trok). Hij zei: “wat we de natuur aandoen, dat doen we uiteindelijk onszelf aan. Alles is één. Wij maken deel uit van hetzelfde web.”

Exact dat is waarom dit soort dingen doen – mezelf op een intense manier onderdompelen in de natuur én daar dan vanbinnenuit over berichten (niet vanaf de zijlijn) – voor mij een essentie is.

Het is mijn variant op Descartes ‘ik denk dus ik ben’, namelijk: ik doé dus ik ben’. Of eigenlijk beter: wat ik doe dat ben ik. Zó leven dat er geen onbalans is tussen wat je doet en wie je wilt zijn. Dat is, vrees ik, maar al te vaak wel zo. Ook bij mij heeft het jaren geduurd eer ik dit inzag én veranderde. Hoe vaak en snel dichten we dat gat dan niet met woorden? Maar die woorden kloppen niet (en diep van binnen voelen we dat ook wel, misschien is het wel daarom dat stiltetijd liever vermeden word?), die woorden zijn niet waar-achtig, niet in balans met wat we doen.

Als er sprake is van onbalans tussen doen en zijn, worden woorden vaak misbruikt. Voor dikdoenerij, gewichtigdoenerij, mooipraterij of ego-oppoetserij. Wat zou het schelen als dat allemaal niet langer hoeft. Als we woorden alleen gebruiken om iets waar-achtigs te zeggen.

Dát is wat dicht in de natuur zijn me brengt. Intuïtie. Niet zoveel praten. Onderdeel zijn van. Luisteren.

En ik weet zeker dat ik hier niet uniek in ben. Dat ieder mens die stiltetijd buiten zoekt, soortgelijke schatten vindt.

Dag 9. Rustdag 2 op De Kluft in Ossenzijl (tevens laatste). Het bijzondere van de wat zwaardere trektochten zit ‘m ook in het feit dat de ‘alledaagse-gewone-dingen’ in een compleet ander daglicht komen te staan. Op rustdagen (zeker die met extra comfort) ben je ineens zielsgelukkig met die warme douche, die handige pleepot, die kachelknop en die lekkere leunstoel.

Die herwaardering voelt belangrijk. Dat je jezelf als het ware even re-set en met nieuwe ogen naar het ‘oudevertrouwde’ kijkt.

Om dat allemaal dan de volgende dag (morgen) weer los te laten, het hardsimpele winterkajakritme weer op te pakken. De NoordWest Passage (van Overijssel) lijkt morgen in elk geval weer ijsvrij genoeg om mijn geplande route richting Lauwersoog voort te zetten!

Dag 10. Het gaat weer noordwaarts vandaag. Bijzonder, want ik ben ‘gewoon’ in Nederland maar het oogt zo lekker arctisch vanochtend! Ossenzijl onder een laagje wit, net een Anton Pieck ansichtkaart , waar we samen doorheen varen. Samen, want Frank vaart mee tot aan de Driewegsluis waar hij even helpt m’n kajak naar de andere kant te tillen (ze schutten niet op zondag en overdragen in m’n eentje zou betekenen dat ik zo’n beetje de hele kajak leeg moet halen). Met de fijne herinneringen aan de afgelopen samentijd als een kacheltje waar ik me nog dagen aan ga warmen, peddel ik dan verder via brede, wat saaie maar wel lekker stille vaarten naar het Tjeukemeer.

De aankomst op de marrekrite Margjepolle is een waar feestje met een zandstrandje en een grasplek voor de tent waar ik (voor het eerst deze reis) in het zonnetje in de tentopening zit te genieten. Mijmerend over de enorme contrasten van de afgelopen dagen. IJs. Sneeuw. Warmte, comfort. Luisterend naar -opnieuw- hele formaties grauwe ganzen die gelukkig de nabije A6 aardig overstemmen.

En dan wacht me een nieuwe ontmoeting, weliswaar afgesproken maar evengoed verrassend. Lennart en Sandra, thuis op water in alles wat je met een peddel voortbeweegt, komen naar ‘mijn’ eilandje gevaren. We delen de sterrenhemel, de ganzen én de A6herrie, evenals de door hen vers gemaakte pastaschotel met appelcake toe. Het schijnt hier ‘s zomers zo druk te zijn dat er een snackboot langs komt met bitterballen en friet, nou, deze wintervariant is toch echt tig keer toffer 😉

Nu zit ik bij kaarslicht in de vertrouwde beslotenheid van mijn tentje (by far de meest gestelde vraag geloof ik tijdens dit bloggebeuren, nl wat dit toch voor tentje is. Dus voor wie het weten wil: een tipi van 3F-UL. Een idioot goedkope kloon van Nigor en heerlijk lichtgewicht), alle gebeurtenissen, herinneringen en weerwisselingen nog eens te herkauwen. Want het lijkt wel, hoe langzamer je verkiest te leven, hoe intenser alles wordt.

Dag 11. Een grijze dag vol wind die rozerood begon – en zo’n begin zet dan toch de toon. Met de wind schuin achter rijgen we het ene Friese meer aan het andere: Tjeukemeer, Groote Brekken, Koevordermeer, Langwarder Wielen en het Sneeker Meer. Wat een heerlijk weidse hemel boven al dit lekker golvende water. We – ja, ‘we’, want Sandra en Lennart varen vandaag nog gezellig met me mee – houden maar 1 pauze en om die aangenaam te houden in de koude wind zitten we in de bivybothy (zie foto). 6,5 uur later schuiven we de kajaks weer zo’n fijn marrekrite-eilandje op. Een buizerd, een ree, smientjes en de onvermijdelijke ganzenformaties. Wat een prachtplek om na zo’n intense dag tot rust te komen en weer geleidelijk op te laden voor een nieuwe reisdag in m’n kleine bootje. Die balans tussen lang fysiek buiten bezig zijn en daarna net voldoende rust om weer goed op te laden… Oh wat is dit bizar verslavend. En wat is Friesland mooi vanaf het water!

Dag 12. Tijdens deze kajakreis wil ik geen foto’s ‘nemen’ – en eigenlijk bij geen enkele reis door de natuur – maar foto’s verdienen. Want ik word zoveel blijer van een plaat die ik niet vanzelf verkregen heb, maar waar ik actief deelgenoot voor moet zijn (in plaats van louter observant). Kajakken heeft dat in zich. Zeker op dagen waarop de dingen niet vanzelf gaan. Windkracht 4 á 5 en regen, van bivak tot bivak.

Zittend in dat strakke bootje (deze Groenlander ‘trek je aan’) met slechts een paar millimeter polyester tussen mij en het water, is er geen andere optie dan alles geven, opgaan in het varen, alleen het huidige moment bestaat dan nog. Ik voel elke golfbeweging, elke windvlaag. Ik weet me kwetsbaar en krachtig tegelijk. Hierbuiten op deze Friese meren onder die zware hemels ben ik aan de elementen overgeleverd en het zijn exact dit soort omstandigheden die me steeds opnieuw wijzen op mijn inferieure bestaan. Hierbuiten ben ik het die aan het kortste eindje trekt.

Zeker, ik heb veel eskimoteer-ervaring en mocht ik toch uit m’n kajak raken dan kan ik via re-entry-&-roll weer terug (althans, dat heb ik vaak geoefend, ook bij hardere wind), ik heb een s.o.s. zender mee, een vuurpijl, een peddelfloat en tenslotte ben ik voor dit winterwater gekleed, niet voor de ‘warmere’ lucht – ik heb voor vertrek nagedacht over de what-ifs van deze reis, maar dat is allemaal niet wat ik bedoel. Waar het om gaat is dat hierbuiten een andere rangorde geldt. Dat wij mensen het zijn die moeten buigen. Dat het hoogst haalbare een vorm van samenwerking is. Maar geen maakbaarheid, geen wat-ik-wil-gebeurt. Mooi is dat. Puur, hard en prima. Kajakken in ‘slecht weer’ is een les in nederigheid.

Nog in de vroege ochtend passeer ik Akkrum maar daar lijken nog niet veel mensen wakrum 😉, dan via het Leppa Akwadukt (tjee ik peddel boven de auto’s langs!) naar de Peanster Ie, de Wide Ie en de Sitebuorster Ie. Alleen al door die namen waan me werkelijk in het buitenste hoekje niemandsland.

Dat gevoel overheerst nog altijd als ik veel later weer in mijn tentje ben, midden in De Alde Feanen, eindelijk écht geen enkele autoweg meer te horen, geen trein, graafmachine of vliegtuig. Het is hier zo stil als beaufort zes in een veengebied maar zijn kan. Zelfs de ganzen houden zich gedeisd.

En ik realiseer me dat de vage onrust die ik voel, zijn oorzaak niet zozeer in deze bulderwind vindt maar in het feit dat ik sinds dag 7, mijn aankomst op De Kluft, niet meer helemaal alleen ben geweest. Nu pas weer wel. Dat is heerlijk, maar ook weer wennen, ook leeg. De rustige binnenbalans is niet zomaar even terug. Dat gaat niet zo snel als dat ik vanmorgen mijn hand op stak naar Sandra en Lennart, zwaaide en mijn kajak met de wind mee van ons gezamenlijke kamp af liet voeren.

Dat wordt opnieuw een kwestie van tijd. Van stille aandacht. Van opgaan in de natuurgeluiden. Van leren dat (voor even) alleen zijn geen eenzaamheid hoeft te zijn maar juist een verrijking. Omdat je zintuigen verscherpen, wijd open gaan staan. Omdat wie alleen in de natuur is, daar nooit met lege handen uit terugkeert.

Dag 13. Het scheelde niet veel of ik was nu thuis in plaats van in m’n tentje geweest… Het was een nacht vol tentdoekgeklapper en keiharde windstoten. Zo’n nacht waarop je nauwelijks een oog dicht doet. Dan ga je het weer en vooral de windverwachting maar weer eens checken: zeker twee dagen heel veel wind (vlagen tot 20 m/s). Wat te doen?

De optie om Frank te vragen mij vandaag in Eernewoude op te halen, is verleidelijk. Verder varen wil ik met deze windverwachting niet, stormachtige vlagen zijn me te risicovol. Dus wat anders?

De gedachte aan weer heerlijk samen thuis zijn is zó zalig. Ik wil dat graag.

Maar is dat een beslissing waar ik ook achteraf blij mee ga zijn? Ik wéét toch wel dat de zwaarte van dit moment weer voorbij gaat terwijl spijt van een verkeerde beslissing altijd blijft hangen?! Ik ben weliswaar niet gebonden aan het Lauwersmeer als einddoel, want ‘de finish’ bepaal ik zelf, maar toch voelt het als stoppen met de staart tussen de benen.

Dus nee, tentje plat zodra het licht is geworden, alles in de kajak en het kamp verplaatsen naar een plek die iets beter tegen de stormachtige wind beschut ligt. Die plek blijkt alleen helaas niet zo ideaal als gedacht want de boompjes zijn te open en te iel, ik heb de tent weliswaar opgezet, de hele kajak geleegd, ben koud en moe, maar zit opnieuw in de harde flapperwind. Houd dit tentje dat wel? Op zoek maar naar een betere stek? Is die er wel?

Met lege kajak eerst maar even naar de ‘boodschappensteiger’ in Eernewoude, daar voldoende water halen om het een tijd langer uit te zitten (en een zak chips voor de troost 😉…) en daarna peddel ik een rondje door de Alde Feanen, op zoek naar het ideale storm-uitzit-bivak.

En laat ik dat nou vinden! Dus terug peddelen, kamp 2 van deze dag afbreken en opnieuw alles in de kajak… Pfff, zijn er ergens Kajak in-&-uitlaad wedstrijden, dan ben ik van de partij! Tegen de tijd dat ik kamp 3 heb staan, begint het schemerig te worden.

Maar wát een stek! Nú pas voel ik weer lichtheid van binnen. Eindelijk een plek met torenhoog niemandsland-gehalte! Nog even los van de superbeschutting. Hier kan en wil ik met alle plezier (en innerlijke rust) morgen de stormdag uitzitten.

Ongelofelijk. Hoe anders dezelfde windwereld er dan ineens weer uitziet. De wind raast en blaast door alle bomen rond mijn kampje maar de tent staat muisstil. En ik voel me zo dankbaar. Dat ik hier nog altijd ben.

Dag 14. Het loeit en buldert beestachtig, al zolang ik op dit AldeFeanen-eilandje ben, maar bepaalde plekken hébben het gewoon. Ik voel me hier zelf ook beestachtig 😉. Een dag waarin ik nergens naartoe onderweg ben. Een dag waarop de wind onrustig rondraast maar in mij de grootste rust is. Met alle tijd voor rond scharrelen, kijken, luisteren. Een breitje, een boek, een bad. Een wàt? Jawel, een bad, maar dan eentje voor eskimo’s, zeg maar de Wim-Hof-methode-voor-kajakkers. In een luwe hoek. Deze onderdompeling is mijn overgave aan het water. Sinds nog niet zo lang geleden riep ik ‘ik ben geen watermens’. Wát een onzin. Je bent wie je wilt zijn. Nieuwsgierig naar dit onbekende. Nooit te oud om te leren. En zo overwon ik een oeroude angst: die van het kopje onder gaan. Ervoor in de plaats kwam een toewijding die me nu al meer heeft gebracht dan ik voor mogelijk hield. En dat allemaal ‘gewoon’ in Nederland, nouja, in wínters Nederland, want dat benadert Niemandsland toch het allermeest…

Dag 15. Om 05.30 uur gaat de wekker en begint de dag met koffie en pap koken. Ik hoor de ganzen snateren en verder… niets! Geen bulderwind meer. Op m’n dooie akkertje peddel ik een paar uurtjes later door de ochtendspits van de Alde Feanen: grauwe ganzen van rechts, aalscholvers van links, zilverreiger recht vooruit en die ene kajakker daar dwars doorheen. Bijna zonde het gebied te verlaten! Maarja, it giet oan, op naar Lauwersoog!

Heerlijk om het kajakritme weer te voelen. Voortglijden. Watergeluid. Weidsheid. Rietoevers. Ergens luidt een kerkklok. Ver weg. Alles op de oever is een andere wereld, een haastiger ritme, een onbegrijpelijker geheel van regels.

Hier gelden de golven, de windrichting, de koude. Mijn armen en lijf voelen sterk. Zo ontzettend heerlijk om actief en intens buiten onderweg te zijn, volledig op eigen kracht. Naarmate de reis langer duurt, nu ook steeds vaker zonder een hoofd vol gedachtensprongen. Gewoon opgaan in de beweging. Zoals een dier voortgaat. Zonder woorden maar volledig alert, alle zintuigen op scherp. Zalig vind ik dat. En zo zeldzaam als dat gevoel is. Ik koester het enorm. Want het komt nooit vanzelf. En oproepen laat het zich ook al niet. Je kunt hooguit de voorwaarden scheppen.

Na zo’n 30 km zet ik ergens langs de Petsleat de tent weer op. Het is een koude klus, met voortdurend natte handen in de ijzige wind en eenmaal ‘binnen’ duurt het nog geruime tijd eer ik me weer een beetje meer mens voel. Soepje, thee, koffie, restje chips, noodles, Bifi, dat soort dingen. Plus droge warme onderkleding, donsjack, slaapzak. Hm, ja. Dan nu maar eens de sluiswachter van de Willem Loré Sluis bellen. Op mijn vraag of ik morgenochtend geschut kan worden richting Lauwersmeer, is het even stil. “Hoe zei u? Een kajak? Één?!” Als ik dat bevestig en uitleg dat omdragen daar een langdurige klus is in mijn eentje met een volbeladen boot, is het nog iets langer stil. Dan: “tja. Dat komt eigenlijk niet zo vaak voor. Ik moet even overleggen, heeft u even?” Waarop ik bevestig dat ik alle tijd heb. Dan ineens een heel andere stem aan de lijn. “Ja bent u er nog? Ik ben de sluiswachter zelf. Ik zorg dat ik er ben. Het gaat lukken hoor!”

Met een big smile begin ik aan mijn volgende culinaire ‘uitspatting’. Pasta alle Noci. Mét een extra zakje Parmezaanse strooikaas. Morgen het allerlaatste stuk, die binnenzee over. Zo de armen van Frank tegemoet!!!

Dag 16. Never a dull moment in NederNiemandsLand… In het donker, bij regen en fors wat wind, glibber ik door de modder met mijn spullen naar de kajak om die weer in te laden voor de laatste vaardag door winters Nederland. Ik begrijp dat ook deze laatste dag geen weggevertje gaat worden. Iets wat volledig bevestigd wordt, nog voordat ik de sluis naar het Lauwersmeer door ben. Met aan elke hand twee wanten (een dikke Yak peddelwant met open handpalmdelen om contact met de peddel te houden en daaroverheen de peddelmof, plus op elke pols aan de binnenkant een heatpack) is het varen goed te doen maar zodra ik stop om toch even iets aan land te doen (een plas, een slok uit de thermos wat in de golven gewoon niet gaat) krijg ik te pijnlijke handen. Dus vooral veel varen en weinig stoppen. Oké, dat is dan de strategie.

De immensheid van het Lauwersmeer intimideert en inspireert. Het is leegte in het kwadraat. Een binnenzee. Maar dan met buizerds. Ganzen. Aalscholvers. Zilverreigers. Hier is niemand. Niemandsland ten top, dit Nationaal Park: voor het moment in elk geval nergens iets van mensenmakelij te zien of te horen en ik voel me allemachtig klein hier onder deze donkere hemel. Want wel veel buien: snel samenpakkende zwarte wolken en daaromheen onaangenaam aantrekkende zuidenwind. Te abrupt. Te onvoorspelbaar. Ineens overal witte koppen, donkergrijs water, opbouwende golven die sissend rondom mijn kleine bootje breken.

Ik voel me alleen en er is geen seconde om op adem te komen. Tot drie keer toe is er een angstaanjagend moment door rommel onder water. Ik klap een keer met mijn peddel tegen wat klinkt als hout, een houten paal onder water? Geen idee, tijd om te kijken is er niet. De wind blaast me verder en ik heb alle aandacht nodig om op koers te blijven. Dan ineens een klap onder mijn kiel, ik raak iets, klinkt niet als hout, ook geen steen, geen idee, “toch zeker geen onderzeeëer” grap ik nog tegen mezelf. Maar ik krijg er onrust van. Wat is dit toch allemaal?

Ik traverseer schuin over de binnenzee richting de beschutting van een met riet begroeide plaat en als ik er bijna ben, zo’n twintig meter van de rietkraag, doemt ineens in het golfdal links naast mijn kajak een groenige steen op, fors groot. Boot kanten, een steun rechts, rakelijks passeer ik ‘m, zonder botsing. Dan ben ik in rustiger vaarwater en kan ik eindelijk de handen van de peddel losmaken, uitblazen en nadenken over het vervolg.

Met dit onvoorspelbare weer rond die buien vind ik de geplande doorvaart pal noord naar Lauwersoog te riskant. Eigenlijk ben ik tot nu toe steeds in controle, maar omdat alles zo groot is, zo overweldigend donker en dreigend, voelt het niet zo. Er zijn dagen dat je die onzekerheid mentaal prima aan kunt en er zijn dagen dat je dat duidelijk niet kunt. Het is van levensbelang die scheidslijn te voelen, dat kantelpunt. En er tijdig gehoor aan te geven.

Tijd voor plan B. Een veiliger route. Dat wordt dan Zoutkamp. Vanuit mijn beschutte hoek bel ik Frank om hem te laten weten dat hij me dus niet in Lauwersoog moet ophalen.

Daarvoor moet ik dan wel eerst pal tegenwinds terug koersen. Mijn Groenlander boort zich door de golven die vanuit mijn zittende standpunt tot ooghoogte komen. Spray snijdt in mijn gezicht. Geen tijd voor gedachten. Voorover zitten en peddelen. Ik ben geneigd nu alle kracht erin te gooien maar ik maan mezelf tot meer souplesse, dat is effectiever op de lange termijn. Rustig blijven. Adem in. En uit. En door. Er is niets aan de hand.

Zodra ik in rustiger vaarwater richting het nieuwe eindpunt peddel, overspoelt me een immens geluksgevoel. Niks hier komt gratis, vaak kost het enorm veel moeite, moet je bikkelen en mentale bergen overwinnen. Niemandsland is geen Eldorado. Maar deze 16 dagen kajakken door winters Nederland, op zoek naar natuurbeleving met een enigszins wild karakter in eigen land, daarvan is elke seconde me even waardevol gebleken. Ik hoef niks gratis. Des te dierbaarder wordt de beleving. En des te groter de voldoening.

Nederland is natuurlijk bepaald geen niemandsland, maar toch kun je overal, zelfs in ons overvolle landje, natuur beleven zonder sporen na te laten, je er volledig in onderdompelen – met kennis en respect. Je onmetelijk klein voelen. En toch vol kracht terugkeren naar huis.

4 Comments on SONG OF THE SEA / 07. NEDERNIEMANDSLAND – dag voor dag

  • Gerhard zegt:
    3 maart 2021 om 13:56 uur

    Wat weer een heerlijk poëtisch verhaal en -film. Heerlijk genieten en erg inspirerend.

    Beantwoorden

    • Jolanda Linschooten zegt:
      3 maart 2021 om 18:10 uur

      Dankjewel Gerhard. Wat ontzettend fijn om zo terug te krijgen. Dat je de moeite neemt me dat te laten weten! Jolanda

      Beantwoorden

  • Rianne zegt:
    3 maart 2021 om 23:40 uur

    Prachtige foto’s , een mooie weergave van peddelen in ons mooie landje! Genieten!Dankjewel!

    Beantwoorden

Laat een reactie achter

Velden met een * zijn verplicht