Reportage: ‘De magie van oost-Groenland’

Groenland kennen we, áls we dit grootste eiland ter wereld al kennen, meestal alleen vanwege zijn enorme ijskap. Geen wonder, want dit ruim 3000 meter hoge ijsplateau omvat 80% van heel Groenland en zal in zijn eentje – mocht het besluiten te gaan smelten – verantwoordelijk zijn voor een stijging van de zeespiegel met maar liefst 8 meter. Maar op die ijskap woont niemand en zelfs ijsberen of poolvossen struinen uitsluitend de randen af. De kustgebieden van Groenland zijn wél bewoond, al is dat zeer sporadisch en hoofdzakelijk door eskimo’s. Want Groenland mag dan groot zijn, het is tevens een van de meest dun bevolkte landen ter wereld. Langs de 2700 km lange oostkust wonen slechts 3500 mensen en daarvan woont bijna de helft (1600) in Tasiilaq op het eiland Ammassalik.

Ik loop een beetje onwennig door de straatjes. Geen auto kan Tasiilaq uitrijden – de paar nederzettingen langs de oostkust van Groenland zijn niet door wegen verbonden – maar het stadje is groot genoeg om toch de indruk te wekken dat een auto handig is. Kinderen spelen op een sneeuwscooter die in het gras geparkeerd staat, ouderen lopen gearmd over straat, aangelijnde husky’s blaffen luid om aandacht. Overal in het dorp hangt dezelfde penetrante geur. Geen wonder: langs de meeste huizen bungelen gedroogde vissen staart aan staart langs de buitenmuur. Tasiilaq is een bonte verzameling van houten huizen genesteld aan een met drijfijs opgevulde baai vol schitterende pieken.

Gisteren zag ik Groenland voor het eerst. Vanuit de lucht leek de oostkust al imposant met zijn eilanden vol scherpgetande bergen in een zee van drijfijs en daarachter een enorme ijskap – het bevroren binnenland – die als een opbollend kussen de hele horizon in beslag nam. Wel kropen kriebels van twijfel door mijn buik: ging ik werkelijk in mijn eentje door dit kustgebergte lopen? De bergen zagen er vanaf mijn vliegtuigstoel behoorlijk woest uit en het is raar maar met woeste plekken heb ik een tamelijk stormachtige verhouding. In het begin, lekker thuis aan de keukentafel bij een bak koffie gebogen over de atlas, hebben zulke plekken zonder wegen of huizen een onweerstaanbare aantrekkingskracht, dan verlang ik ernaar daar rond te zwerven en begin ik vol vertrouwen aan de uitwerking van zo’n reisplan. Maar hoe dichterbij de reis dan komt, hoe vaker ik zomaar ineens een rilling over mijn rug krijg. Dan zie ik de meest belachelijke rampenscenario’s voor me: het vliegtuig stort neer; ik breek een been en niemand vindt mij; ik verdrink tijdens een rivierdoorsteek; een wild dier verscheurt me. Tot tenslotte die woestenij werkelijkheid is – weerhouden hebben die rillingen me tot nu toe niet – en eenmaal ter plekke maakt de twijfel altijd plaats voor een groot gevoel van rust.

Die wildernis begint direct achter de rood, geel en blauw geverfde huisjes van Tasiilaq. Het is hoogzomer en hier vlakbij de poolcirkel betekent dat non-stop daglicht en geen sneeuw in de dalen. Daarom vertrek ik ook met rugzak en wandelschoenen. Zodra ik Tasiilaq achter me gelaten heb, verdwijnt de twijfel grotendeels en ondanks dat moordende gewicht (40 kilo) voel ik me als een kind zo blij dat ik hierbuiten ben tussen al die verstilde bergen.

In deze kustgebieden schuilt de ware naam van Groenland: in het korte zomerseizoen komen grote delen onder de sneeuw vandaan: een groengrijs fjordenlandschap met wilde rivieren en naamloze gletsjers. Op sommige plaatsen is die kuststrook slechts een paar honderd meter breed, op andere delen wel 250 km. Die naam verzon Erik de Rode, een Noor die in het jaar 982 de glooiend groene heuvels van de zuidkust ontdekte en dit ‘nieuwe’ land Groenland doopte in de hoop hier met zoveel mogelijk landgenoten een nieuw bestaan op te bouwen. Dat gebeurde, maar slechts op beperkte schaal en voor korte tijd. De Vikingen koloniseerden de toegankelijke zuidwestkust van Groenland maar zij deden dit volgens de hun bekende levensgewoonten uit Noorwegen. In tegenstelling tot de oorspronkelijke bevolking, de eskimo’s, wisten de Vikingen zich maar ten dele aan te passen aan de specifieke eisen van dit arctische landschap met zijn extreme klimaat en een paar eeuwen later verdwenen de Vikingen voorgoed van Groenland. De zuidwestkust is vervolgens door de Denen gekoloniseerd. Oost-Groenland daarentegen, bleef tot 1884 uitsluitend het domein van de Inuït, zoals de eskimo’s zichzelf noemen. De oostkust van Groenland is in vergelijking met de westkust vele malen ruiger en geïsoleerder. De bergen zijn er hoger en steiler. Bovendien voorkwam de permanente drijfijsgordel langs de oostkust elk bezoek van buitenaf. Pas in 1884 lukte het de Deense expeditie van Gustav Holm om het eiland Ammassalik te bereiken. Dit lukte omdat zij zo innovatief waren om zich met kleine smalle roeiboten (door Inuïtvrouwen bestuurde Umiaks) tussen de ijsschotsen te begeven.

Na een kleine week lopen ben ik bij het Sermilik Fjord aangekomen. De afgelopen week is onvoorstelbaar zwaar geweest. Er waren geen paden dus liep ik over scherpe steenblokken, door zuigende moerassen of over zachte sneeuwvelden (de sneeuwgrens lag al op 300 meter) van het ene dal via een pas naar een volgend dal en zo richting de steile klifkust van het Sermilik Fjord. De hoogteverschillen waren hooguit 500 meter per dag. Maar bij elke derde stap zakte ik heupdiep in de sneeuw weg, uur na uur. Dagelijks waren er meerdere gletsjerrivieren om te doorwaden. En dan de steenblokken. Die lagen los op de berg bij een hellingshoek van veertig graden, waardoor elke stap een getimede balanceeract werd. Natuurlijk had ik ontzettend veel getraind, maar nog moest ik elk kwartier mijn schouders ontlasten door de rugzak op een heuphoge steen te zetten. Meer dan 1 kilometer per uur haalde ik niet en zo werden dagafstanden van 12 kilometer alsnog lange dagen, zelfs in de Groenlandse zomer.

Langs het Sermilik Fjord zet ik mijn tentje neer, een routinehandeling zoals alle dagen voorheen, maar dit keer voel ik me desondanks gespannen. Hier langs dit fjord vol drijvende ijsbergen kunnen immers ijsberen voorkomen. Speciaal voor dit fjord kreeg ik vlak voor vertrek nog een geweer in mijn handen gedrukt door Robert Peroni, de sympathieke Italiaan die zijn halve leven al in Tasiilaq woont, er een pension runt en als vraagbaak dient voor iedereen die hier iets avontuurlijks onderneemt.

Ik doe die nacht geen oog dicht. Met mijn bril op en mijn kleren nog aan, kruip ik onder mijn slaapzak, die ik voor alle zekerheid niet dicht rits. Het geweer ligt naast me. Geladen. Ik sluit mijn ogen maar zie dat ding nog steeds liggen. In gedachten doorloop ik alle scenario’s: opspringen, geweer in de rechterhand, tent met links openritsen, naar buiten springen en dan beslissen of er echt geschoten moet worden. Of wakker worden bij het geluid van een openscheurende tent. En dan? Zou zo’n ijsbeer vervolgens vriendelijk wachten totdat ik het geweer gegrepen heb? En schiet ik dan de tent aan flarden? Niet erg bevorderlijk voor je nachtrust.

Uiteindelijk sta ik op en ga een tijdje langs de oever van het ijsfjord zitten. Het middernachtelijke licht kleurt de ijsschotsen betoverend oranje. Langs de oever klinkt het ritmische getinkel van kleine ijsballetjes tegen de keien, verder absolute stilte. Een vredige wereld, volledig verlaten. Nooit eerder ben ik zo lang zo volkomen afgezonderd geweest. Bij vlagen overvalt die eenzaamheid me. Ik lijk deze dagen helemaal wel onderworpen aan een grillig komen en gaan van emoties. Ben ik ’s middags bij het kamp opzetten nog euforisch, kan ik bij het slapen gaan zomaar huilerig zijn van de zekerheid de komende tijd geen sterveling tegen te komen. Overdag kan ik urenlang vol zelfvertrouwen rondlopen, met scherpe blik en volkomen tevreden met alles. Dat kan in de nacht zomaar omslaan in de angst opgevreten te worden.

Nog altijd die pastelkleur over de ijsbergen, alle gevaar lijkt verdwenen, dit middernachtelijke landschap is van een bedrieglijke aaibaarheid. Ik adem rustiger. Probeer het denken uit te schakelen en alleen maar te kijken. Te kijken en te ademen. En zo opnieuw te genieten. Ik ben hier toch maar mooi. Blijkbaar horen al die stemmingswisselingen bij deze tocht, bij mij. Plotseling verscheurt een enorme knal de serene stilte. Het lijkt wel een kanonsschot. Ergens midden in het fjord. Ik zie niks wankelen, niks ineenstorten maar toch moet daar een ijsberg afgebroken zijn. Geschrokken staar ik over het fjord. Dan weer één, vlakbij dit keer en nu zie ik de berg in tweeën breken en schommelend, kantelend naar een nieuw evenwicht zoeken. Een cirkelvormig golfpatroon breidt zich rond de brokken uit en zwakt geleidelijk weer af totdat het wateroppervlak tussen de schotsen opnieuw volkomen stil wordt.

Gesterkt kruip ik mijn slaapzak weer in. Ik kan de onzekerheid maar beter leren accepteren. Tenslotte is dat wat de Inuït al eeuwenlang gedaan hebben en onder heel wat dubieuzere omstandigheden dan die van mij. De Inuït zelf noemen hun land helemaal geen Groenland maar Kalaallit Nunaat, wat ‘land van de mensen’ betekent. Hun historie, grotendeels mondeling overgeleverd, vertelt het langdurige verhaal van een leven omringd door deze onverbiddelijke natuur. Zee-ijs. IJsberen. Winterse duisternis. Veertig graden onder nul. En toch: het land van de mensen. Die naam geeft hun hechte band met deze arctische kustgebieden treffend weer. Al 2000 jaar voor onze jaartelling was het Ammassalik gebied bewoond door kleine groepjes Inuït die in hun ranke kajaks de kustlijn volgden en zich voornamelijk door zeehondenjacht in leven hielden. Ook vandaag leven veel Oost-Groenlanders, vooral die uit de kleinere nederzettingen buiten Tasiilaq, nog grotendeels zoals ze dat al eeuwenlang gewend zijn.

Wanneer ik tijdens mijn tocht door Tiniteqilaaq kom, is dat duidelijk te merken. Niet meer dan veertig Inuït wonen hier. Langs de met ijsschotsen bedekte baai staat een houten loods die dienst doet als winkel en postkantoor. Van buiten lijkt het best groot, van binnen oogt het helemaal ruim, met name omdat er nauwelijks iets in staat. Er is een schooltje, een klein scheef huisje, dat tevens dienst doet als kerk en als buurthuis. Repen haaienvlees bungelen naast een uitgeklede rob op het dak van een blauw geverfd schuurtje. Sneeuwscooters staan naast grote houten sledes in het gras. Maar het is vooral de natuur die hier aan alle kanten rond de paar huisjes opduikt.

Een natuur die zich elke dag van deze tocht in hoofdletters om me heen schrijft. Op mijn laatste dag kampeer ik bij een bergmeer. Twee ijsduikers dobberen rond, ik zie ze vanuit de tentopening en af en toe verbreekt hun roep de stilte. Het zijn klanken die een volmaakte zin vormen, de zin van een kort lied dat in al zijn eenvoud deze hele wildernis onderstreept. En terwijl ik daar zo zit en mijn potje kook, besef ik dat dit soort momenten zoveel meer betekenen dan louter fragmenten van een reis. Ze blijven hangen, lang na afloop, als jeukbultjes die na verloop van tijd gaan kriebelen en tot opnieuw vertrekken aanzetten.

Bekijk hier het portfolio van deze tocht. 

 

Laat een reactie achter

Velden met een * zijn verplicht