Reportage: Walk on the wild side

Een hardnekkige mistvlaag hult het brede topplateau van Braeriach in dikke grijze stilte. Niets maar dan ook absoluut niets is er te zien of te horen. Dat wil zeggen: ik zie mijn schoenen en de stenen eronder. Ik zie de naald van het kompas. Het wijst rechtuit, ik loop er blind achteraan, de kaart en dit kompas zijn mijn enige hoop. Want ook al is deze top zo breed als een voetbalveld, aan weerskanten moeten diepe afgronden zijn. Die ik niet zie.

Ik heb dat kompas toch wel goed ingesteld? Twijfel slaat toe. Vermoeidheid kruipt omhoog. Waar ben ik in hemelsnaam mee bezig? Ik ben toch fit en getraind, met een fikse portie ervaring en gespierde benen? Nederland wemelt van ambitieuze fotografen en avonturiers die met me willen ruilen. En ik zou wel willen janken.

Er is iets veranderd in de uren die verstreken zijn sinds ik vanmorgen opgewekt vertrok. Het lijkt een millennium verwijderd, dat zonnige veldje naast de rivier waar mijn kleine tent stond, mijlenver van deze grijze wereld bovenin de Cairngorms waar de stenen met korstmossen begroeid zijn, even oud als de vroegste holbewoner. Niet deze bergen zijn veranderd, maar ikzelf. Van mijn energie is niets meer over. Langer dan me lief is, heeft de regen me gestriemd. Horizontale vlagen die door de stormwind in de kleinste kier van mijn capuchon gedrongen zijn. Hagelstenen, explosies van regen die Glen Inshriach, een dal vol grove dennen die normaliter voldoende beschutting bieden, binnen een mum van tijd van een lieflijk bergdal tot een razende kloof omtoverden. Het water stroomde langs de stammen en over het pad, bulderde door de snel rijzende beek omlaag. Dat kan nooit lang duren, dacht ik. En inderdaad. Na zes uur zijn regen en storm gestopt. Maar droog ben ik nog lang niet en Braeriach, bijna 1300 meter hoog, is vanaf de eerste meter in dikke wolken gehuld.

Zelfs de meest miserabele dag eindigt een keer. En het is vreemd, maar eenmaal warm en droog in mijn tentje, voorzien van ladingen oatcakes en shortbread, verschrompelen geleden ontberingen al snel tot lachwekkend formaat. Over blijft een allesomvattend gevoel van tevredenheid. Plus de groeiende drang om morgen opnieuw een berg te beklimmen. De topografische kaart van Ordnance Survey ligt opengevouwen over mijn in de slaapzak gehulde benen.

Deze topografische kaarten zijn voor mij wat Harry Potter en de Da Vinci Code voor anderen betekenen. Je stapt een nieuwe wereld binnen en hoe langer je je erover buigt, hoe meer je ontdekt. Schotse kaarten staan vol met hoogtelijnen, grillige gullies, kronkelende rivieren en ver landinwaarts lopende lochs – die soms wel en soms niet in open verbinding met zee staan. Wegen stoppen abrupt en de weinige paden lijken nergens naartoe te gaan. Geen kabelbanen tussen dal en top, nergens restaurants op panoramische hotspots.

Maar in tegenstelling tot bestsellers worden deze kaarten realiteit want dwars over het papier geven potloodlijnen mijn routes aan. Soms kleine cirkels die na een lange dag weer terugkeren bij hun beginpunt: de dagtochten naar een bijzonder meer, een uitzichtrijke top of een spectaculaire klifkust. Soms ook lange kronkellijnen van drie tot acht dagen: de trekkings die een heel gebied doorkruisen.

Zes weken lang maak ik voettochten kris kras door de Schotse Hooglanden, van de sub-arctische toendrareuzen in de Cairngorms via de messcherpe rotsen van Skye over de eenzame monolieten in het uiterste noordwesten bij Cape Wrath tot de populaire pieken bij Fort William en Glen Coe. Ruige berggebieden waar de elementen vrij spel hebben, waar je volledig op jezelf bent aangewezen en een mobieltje waardeloze ballast wordt.

“De bergen moeten ter beklimming niet eenvoudiger of veiliger gemaakt worden”, stelde Percy Unna, legendarisch voorzitter van de Scottish Mountaineering Club in 1936 toen hij de bergen rond Glen Coe overdroeg aan The National Trust for Scotland. Deze natuurbeschermingsorganisatie kreeg als taak “om de primitieve omstandigheden van het berggebied te allen tijde te behouden met onbeperkte  toegang voor wandelaars en klimmers.” Dit verklaart de afwezigheid van wandelbordjes, wandelknooppunt netwerken en uitgebreide voorzieningen in de Schotse Hooglanden. Wie hier wil wandelen moet zichzelf kunnen redden met kaart en kompas, ook buiten de paden.

Waar elders in Groot-Brittannië de toegang voor wandelaars moeizaam verloopt en beperkt is tot vastgelegde ‘public footpaths’, kent men in Schotland het ‘Right to Roam’. Het recht om door de hooglanden te wandelen en er zelfs te kamperen – uiteraard met respect voor privé-eigendommen. Dit recht is in Schotland sinds 2003 wettelijk vastgelegd en biedt natuurliefhebbers ongekende mogelijkheden die in Europa slechts in Scandinavië hun gelijke kennen. Maar dit vrij betreden van natuurgebieden is natuurlijk niet alleen een recht. Er zijn ook verplichtingen, zoals het sluiten van hekken, geen afval achter laten, geen water verontreinigen, geen brandgevaar veroorzaken en meer van dit soort zaken die in de Scottish Outdoor Access Code staan vermeld maar die – zou je hopen – elk normaal denkend mens vanzelf al doet of laat.

Je kletsnat laten regenen en urenlang in dichte mist een zware rugzak voortsjouwen, oppervlakkig beschouwd lijkt het eerder een straf dan een recht. Toch onderga ik dit geheel vrijwillig en daarin ben ik niet alleen. Het aantal bergwandelaars in de Schotse Hooglanden is de afgelopen jaren explosief gegroeid en met name het beklimmen van Schotland’s hoogste bergen is ongekend populair, zoals ik op Skye uit de eerste hand ervaar.

Zittend voor mijn tentje langs het fraaie Loch Coruisk, een magische plek waar ik wel voorgoed zou willen blijven, verschijnt ineens een breedgerande hoed in mijn blikveld. Eronder een in kakihemd en korte broek gestoken zestiger. Altijd leuk om na dagen stilte weer eens iemand te spreken, dus vraag ik genereus of hij ook wat noedels wil — gelukkig antwoordt hij ontkennend want dit is mijn complete avondeten. Maar vertrekken doet hij vooralsnog niet. Beleefd vraag ik of hij hier op Skye misschien een berg beklommen heeft? Alsof ik het deksel van een whiskyvat trek, zo vloeit zijn enthousiasme. Eén berg? Hij heeft álle hoogste toppen van Schotland beklommen, 284 om precies te zijn, weekend op weekend, vijftien jaar achtereen.

“Het had wel sneller gekund, Hamish Brown deed ze achterelkaar in 51 dagen, maar wat wil je, ik ben de jongste niet meer!”

Tot op de dag van vandaag weet ik niet hoe de man heet, wel dat hij alsnog het restant van mijn afgekoelde noedels accepteerde. Ondertussen vertelt hij uitvoerig over Sir Hugh T Munro die in 1891 alle Schotse bergen boven drieduizend voet – oftewel 914 meter – rubriceerde. Deze lijst, de ‘Munro Tables’, heeft tot een ware verzameldrift geleid. Hoewel niet direct: het duurde nog tot 1901 eer de Brit Robertson als eerste al die Munro’s beklom. De afgelopen veertig jaar is dit typisch Schotse fenomeen enorm in populariteit gestegen en inmiddels hebben ruim drieduizend mensen deze Munro’s stuk voor stuk beklommen.

“Je mag jezelf pas Munroïst noemen als je ze alle 284 gedaan hebt!”, verklaart de man niet zonder trots.

Indrukwekkend hoog zijn ze natuurlijk niet, die Schotse Munro´s en precies daar ligt de valkuil. Wie al eens een drie- of vierduizender in de Alpen bestormd heeft, lacht aanvankelijk om de 1344 meter van Ben Nevis die de hoogste piek van Schotland en meteen ook van heel Groot-Brittannië vormt. Maar in Schotland beginnen de beklimmingen meestal op zeeniveau, waardoor er toch fors gestegen en gedaald  moet worden. Bovendien zijn het vooral de omstandigheden die het verschil maken: de opeenvolgende westelijke depressies die regelrecht vanaf de oceaan tegen de Hooglanden botsen in combinatie met het ontbreken van luxueuze infrastructuur als paden en markeringen, bergliften en terrasjes.

Van oorsprong zijn de Schotse Hooglanden altijd eigendom geweest van slechts enkelen. Eeuwenlang waren dit de clanhoofden, echte Highlanders met een grote kring van clanleden als een hechte familie om zich heen die niet alleen werk maar ook militaire dienst aan hun clanhoofd verplicht waren. Maar deze Schotse clanhoofden zijn na de grote veldslag bij Culloden in 1745-‘46, grotendeels verjaagd en systematisch vervangen door Engelse landheren. De enkeling die zijn landgoed mocht behouden, was voortaan net als de Engelse Lowlanders verplicht geld af te dragen aan de nieuwe Unie van Schotland met Engeland. Dé manier om geld te verdienen, was de Schotse heuvels volproppen met schapen en de beste graasgronden lagen precies daar waar de pachtboeren – ‘crofters’ genoemd – woonden. Deze werden gesommeerd te vertrekken en wie niet per ommegaande zijn boeltje pakte, zag zijn huis acuut in rook opgaan. Vanuit Portree op Skye vertrok in 1840 een schip met 600 pachters aan boord richting Canada, wat toen 25 pond per persoon kostte, een bedrag dat sommige landeigenaren meteen bij de ontruiming verstrekten. Zo zijn in de 19e eeuw hele dorpen van de kaart geveegd in een beerput van historische stilte.

Tijdens mijn wandeltocht langs de spectaculaire klifkusten van Skye passeer ik de ruïnes van Boreraig. In dit dorp leefden ruim vijftig mensen. Nu grazen hier evenzoveel schapen. Enkele gestapelde steenmuren staan nog overeind met openingen waar ooit deur en ramen zaten. De plaggendaken zijn vergaan of opgestookt als turf door achterblijvers. Deze grootschalige ontruimingen van de Schotse Hooglanden, ‘Clearances’ genoemd, vormen het trieste verhaal achter de Schotse glens die niet zozeer leeg dan wel geleegd zijn. In de Schotse Hooglanden  woont tegenwoordig slechts twintig procent van de vijf miljoen koppen tellende Schotse bevolking en die twintig procent is ook nog eens verspreid met een gemiddelde van acht inwoners per vierkante kilometer.

Jarenlang hebben schapen de Hooglanden begraasd en kaal gevreten, tegenwoordig zijn ze grotendeels door edelherten vervangen, niet zozeer op Skye maar wel op het vasteland zoals in het onbewoonde berggebied ten zuiden van Ullapool, ook wel The Great Wilderness genoemd. Vijf aaneengesloten dagen wandel ik met mijn kleine tent van bergmeer naar bergmeer en dagelijks ontmoet ik hele kuddes herten. Door mijn verrekijker zie ik grote bruine ogen, een sierlijke tred en statige geweien. Voor toeristen een attractie, maar voor de Schotse glens vormen deze prachtige dieren een plaag.

Toen de wolmarkt instortte zijn de edelherten ingevoerd door de landheren en bij gebrek aan natuurlijke vijanden, zoals wolven of beren, hebben de herten zich – ondanks de jaarlijks terugkerende jacht – aanzienlijk vermeerderd. Geen enkele jonge loot krijgt door de overbegrazing een kans om uit te groeien tot volwassen grove den, lijsterbes of berk. Natuurbeheerorganisaties zijn actief in het afrasteren van gebieden om het inheemse bos te laten herstellen. Binnen die omheiningen is te zien hoe snel het jonge bos weer opgroeit en hoeveel kaalslag de over-populatie aan herten eigenlijk veroorzaakt.

Loch Maree vormt de zuidelijke grens van The Great Wilderness en op de langgerekte oevers groeit een machtig woud van knorrige grove dennen. Urenlang wandel ik erdoorheen. Zo bebost moet Schotland er aan het begin van onze jaartelling uitgezien hebben, anders hadden de Romeinen dit gebied nooit Caledonia genoemd wat zoveel als de hooggelegen wouden betekent.

Wanneer ik hoger kom dunt het bos al snel uit – in Schotland reikt de boomgrens namelijk niet veel hoger dan 500 meter. Tenslotte zijn de hellingen alleen nog met heide en veenmos begroeid. Maar in deze uitgestrekte veenmoerassen — die de helft van de Hooglanden bedekken — vind ik steeds weer deels vergane brokken hout. Deze boomstronken, verzonken in het veen, vormen hét bewijs dat de bossen zich in vroeger tijden tijdens warmere perioden veel verder uitgestrekt hebben. Klimaatveranderingen in vroeger tijden, ontbossing en overbegrazing hebben de Schotse wouden geminimaliseerd zodat de huidige Hooglanden door hoogveen gedomineerd worden.

Ook deze weidsheid vind ik mooi, een hooggelegen wildernis zonder paden. Daardoorheen dwalen betekent vertrouwen in mijn kaartleeskunde maar betekent ook de gulzige zonnedauw, die kleine vleesetende plant die hier in grote getale aanwezig blijkt. En het betekent de Famous Grouse, een Schots sneeuwhoen dat in het hoge gras naast mijn voeten schuilt. Opgeschrokken fladdert het dier enkele meters weg. Echt ver vliegt ze niet en de reden daarvoor wordt me duidelijk zodra ik vijf bruine donsballetjes weg zie sprinten, hoog piepend in paniek achter hun moeder aan. Snel maak ik me klein en blijf zo stil mogelijk zitten. Het korhoen komt tot rust, strekt haar goudbruin gestippelde nek en tuurt vanuit haar nieuwe schuilplaats nieuwsgierig naar mij, indringer die ik ben. Dat prachtig knalrode ooglid blijft me nog urenlang bij.

Gedurende acht dagen wandel ik door de Noordwestelijke Hooglanden richting Cape Wrath. Edelherten, visarenden, een vos en een aangespoelde drie meter grote en ontzaglijk stinkende walvis zijn de enigen die ik ontmoet. In Glen Shinary, uren lopen van de dichtstbijzijnde weg verwijderd, staat een eenzaam steenhutje. De hemel is staalblauw en de zomernacht zo noordelijk is uitermate kort, dus noodzakelijk is het niet om binnen te slapen. Maar dit hutje, ‘bothy’ zeggen de Schotten, is absoluut onweerstaanbaar. Piepend en krakend schuif ik de houten deur open. Twee kale vertrekken, die op een stoel, een simpele tafel en een open haard na, leeg zijn. Luxueus zijn ze niet, deze Schotse bothies, maar als hier tot vijftig jaar geleden schaapherders met hun familie konden leven, wie ben ik dan om meer te verlangen? Sindsdien staan de meeste bothies leeg. De Mountain Bothy Association stelt zich ten doel waar mogelijk deze bothies te onderhouden, om te voorkomen dat ze tot ruïnes vervallen en om eenvoudig onderdak te bieden aan wie te voet door de ruige hooglanden trekt.

Vanuit ‘Outdoor Capital of the UK’ Fort William spring ik op de trein naar Spean Bridge en nog diezelfde avond kampeer ik in een klein en naamloos bergdal ten oosten van het bergmassief The Grey Corries. Zover het oog reikt, valt nergens een hoogspanningsmast, een huisje of een pad te bespeuren. Nu ik al zolang door de Highlands rond struin, voel ik me steeds beter thuis in deze wildernis van bergen, rivieren, meren en zee-armen. Ik herken de sporen van de ijstijd in de uitgeholde dalen, ik ontdek de keutels van een boommarter en leer de onheilspellende betekenis van langgerekte windveren die een volgende depressie aankondigen. Ik zwerf tussen steenmuurtjes en ruïnes, grotendeels door distels overgroeid. Ik weet waar ik water kan halen en waar mijn tent veilig kan staan. Het zijn dit soort simpele dingen die mijn dagen vullen en precies daarom hebben de Schotse Hooglanden zo’n aantrekkingskracht. Reeds in 1875 constateerde de Schotse John Muir in zijn boek ‘Steep Trails’: ‘Thousands of tired, over-civilized people are beginning to find out that going to the mountain is going home; that wildness is a necessity.’ En al is wildernis in de strikte betekenis van het woord – ongecultiveerde natuur – niet van toepassing op de Schotse Hooglanden, te voet dwars over de ‘bens and glens’ ervaar ik ruigheid in het kwadraat. Dat wij, gestresste westerlingen, daarvan juist rustig worden, heeft John Muir, grondlegger van de Amerikaanse nationale parken, al vroeg ingezien. ‘I only went out for a walk, and finally concluded to stay out till sundown, for going out, I found, was really going in.’

Via een schitterend smalle en avontuurlijke graat, de Carn Mor Dearg Arête, klim ik urenlang in alle eenzaamheid met zicht op de indrukwekkende noordwand naar het topplateau van Ben Nevis. Routes als deze vormen hét bewijs dat niet de top maar de weg erheen het belangrijkst is. Eenmaal boven miezert het en van de beroemde Ben is weinig te zien. Zo´n twintig mensen dralen rond in de mist, omhooggelopen over de standaardroute — de zogenaamde Pony Trail — waarover jaarlijks 100.000 mensen op en neer naar het dak van Groot-Brittannië wandelen.

Een man en een vrouw hangen elkaar medailles om bij de betonnen pilaar die het 1344 meter hoge punt aangeeft. Iemand wordt verzocht een foto te maken. Waar die medailles eigenlijk voor zijn, wil de gelegenheidsfotograaf dan nieuwsgierig weten.

“Well, we just finished the Three Peaks Challenge”, verkondigt de man plechtig.

Dit blijkt een individuele race te zijn om de drie hoogste toppen van Wales, Engeland en Schotland binnen vierentwintig uur aan te tikken. Mijn mond valt open van verbazing: Snowdon, Scafell Pike en Ben Nevis binnen vierentwintig uur beklimmen lijkt me een fluitje van een cent. Maar per auto, met stramme benen en loodzware oogleden, als een bezetene van Wales via het Lake District naar Ben Nevis rijden? Dat lijkt me een levensgevaarlijke uitdaging waarbij de ‘Low Road’ met al zijn files onderweg de beslissende factor zal zijn.

Persoonlijk neem ik liever de ‘High Road’ en struin wekenlang zonder haast of horloge door de Hooglanden. Met de woorden van John Muir in mijn hoofd dient de lijst van Sir Hugh T Munro slechts als leidraad. Want niet de hoogte of de snelheid doen ertoe maar het genieten onderweg.

Met deze reportage eindigde jolanda in 2009 bij de Aad Struijs Persprijs op de 2e plek voor de beste journalistieke reisproductie. 

 Bekijk hier de foto’s van de reportage. Over bergwandelen in de Schotse Hooglanden geeft Jolanda een multimediapresentatie

 

Laat een reactie achter

Velden met een * zijn verplicht