Reportage: South Nahanni River

Waarom ik hierheen ga, vragen mensen me. Een verre reis naar een afgelegen rivier en dat voor de tweede keer. Maar met elke peddelslag stroomt die rivier door me heen, scherpt mijn zintuigen, verheldert mijn focus. Ja, maar de beren dan, de koude nachten en het wilde water? Ik knik slechts. Ja, zo is het. En waarom eigenlijk niet, zou ik willen antwoorden.

Er zijn van die plekken op aarde die eruit zien alsof ze zojuist gemaakt zijn. De verf nog nat maar zonder vingerafdrukken. Virginia Falls is er zo eentje. Eindeloos en onafgebroken dendert de rivier omlaag, een helderwitte uitbarsting van oergeweld. Miljoenen jaren beukt de South Nahanni hier al in op het gesteente, Fourth Canyon is het resultaat. Een meesterwerk. Moeilijk voor te stellen dat minuscule druppeltjes, moleculen waterstof aan zuurstof geplakt, deze kloof geschapen hebben en dat deze krachtsexplosie nog geen halve kilometer stroomopwaarts een lieflijk spiegelende rivier is, als een meer zo kalm.

Negentig meter is een heel eind. Sta maar eens op een flat van dertig hoog. Toch is Virginia Falls hier vanaf de uitzichtpost niet schrikwekkend. Als een gordijn hangt de waterval omlaag, opgehangen tussen grijsgeel gestreepte rotswanden die bij elkaar ook maar een deel van het geheel zijn. Hoog boven de waterval torent de enorme homp die Sunblood Mountain is.

Frank en ik zitten op een vooruitstekende rotspunt hoog boven Fourth Canyon, daar waar de rivier opnieuw tot rust komt, en Virginia Falls ligt aan onze voeten. De zon is al dik een uur verdwenen, zachtroze licht achterlatend. Het statief staat uitgeklapt, ik maak de foto, maar het beeld zit diep van binnen. Deze plek, dit beeld, ik heb het jaren geleden al gezien. Want hier stond ook Patterson.

En door Pattersons ogen zag ik Virginia Falls voor het eerst. Deze Engelsman, op zwartwit foto’s uit de jaren twintig ogend als een stijve hark, moet het karakter van een bulldog gehad hebben: hij zeulde zijn kano maandenlang stroomopwaarts langs de South Nahanni waar toen nog geen kaart van bestond. Maar tegelijk moet hij de ogen van een schilder en de pen van een poëet gehad hebben, want over zijn avonturen aan deze rivier in het Hoge Noorden schreef hij ‘The Dangerous River’. Een klein, vergeeld en verkreukeld pocketboekje met de geur van een stoffige zolder en letters die om een vergrootglas schreeuwen, maar een klassieker in zijn soort. Mijn moeder vond het boekje op een rommelmarkt, nu zeker tien jaar terug. ‘Twee gulden negentig’ staat met potlood op de binnenkaft.

“Time for me, had lost its meaning”, schrijft Patterson wanneer hij na maanden reizen met schepen en stoomtreinen en na weken zeulen met zijn kano eindelijk oog in oog staat met die uitzinnige waterval. “For I, myself, was lost in the fascination of this place of wild, chaotic beauty.”

En nu staan we hier voor de tweede keer, Frank en ik. Nog precies zo fascinerend. Hooguit nog meer magie. Maar dat zit hem niet in de South Nahanni, hoewel er nu zelfs een zwak schijnsel noorderlicht boven de waterval flikkert. Uiteindelijk gaat het op deze tocht helemaal niet om de sportieve uitdaging van het wilde water of van de ruige bergen. Die eerste keer, in ’94, waren we daar nog teveel door in beslag genomen. De rivier, het landschap en de beren, alles werkt hier in het kwadraat en daar moet een mens aan wennen. Inmiddels zijn we gewend, dat wil zeggen: voor een tocht van tien dagen varen nemen we ruim de dubbele tijd en dit keer voor ons geen hoogseizoen, maar de veel stillere herfst.

“You will be the last and only team on the entire river!”  Met die woorden heet Frederic Aubin ons welkom aan boord van de Cessna 185. ‘Bushpilot’ sinds elf jaar, altijd prettig om even tussendoor te informeren. Veiligheidsprocedure: “dit is de deur en zo gaat ’ie open!” Anderhalf uur ronken we door de lucht in een oorverdovende herrie. Anderhalf uur zitten Frank en ik met platgedrukte neuzen tegen de raampjes te hijgen. Naamloze toppen, eindeloos bergland zonder eerstbeklimmers. Dat Patterson dit allemaal gemist heeft. Oké, liever had ik net als die ouwe rot op de traditionele manier de kano eerst stroomopwaarts getrokken om zo de logica te vatten van de benaming van de vier canyons. Eerst First Canyon, dan Second en vul maar aan tot Fourth Canyon, onder aan Virginia Falls. Maar ja, ik leef tenslotte niet in de jaren twintig en dus tilt een watervliegtuigje ons stroomopwaarts en zijn we anderhalf uur later waar Patterson misschien twee maanden voor nodig had. Rabbitkettle Lake.

Het meer is nog mooier dan zijn naam al doet vermoeden. Granieten torens aan de horizon, uitrijzend boven het oeverriet. ‘Cirque of the Unclimbables’. Alleen voor die naam zou ik ook daar wel heen willen. Een derde keer? Vandaag zeker niet, we gaan samen met Steve Catto, ‘ranger’ van Parks Canada, naar Rabbitkettle Hotsprings. Steve wordt morgen per ‘bushplane’ opgehaald en teruggevlogen naar zijn woonplaats, Fort Simpson. Dan zit het seizoen erop. Dat wil zeggen: voor hem, niet voor ons.

Rabbitkettle Hotsprings, ook wel Tufa Mounds genoemd, liggen op een simpele vijf kilometer wandelen van het meer. Er loopt zelfs een paadje heen, uniek voor Nahanni National Park. Toch was het de eerste keer niet mogelijk om deze ruim twintig meter hoge en zeventig meter brede badkuipen te bezoeken. Een grizzly zat op het pad.

Dit keer een ‘arctic groundsquirrel’ maar die kunnen we wel hebben. Zodoende bereiken we heelhuids de voet van de twee ‘heuvels van calciumcarbonaat’ waarover we alsnog met van pijn verstarde gezichten rond schuifelen. Heelhuids ben ik niet meer: mijn voetzolen schreeuwen het uit. We lopen op blote voeten om het kwetsbare gesteente niet te vertrappen. Messcherpe randjes vormen minuscule badkuipjes, laag na laag, een hele berg van warm vulkanisch oerwater over wat nog het meest lijkt op een binnenste buiten gekeerde druipsteengrot.

En dan eindelijk: de kano inladen en de rivier op. Wie zich teleurgesteld voelt, pas na 1051 woorden in de kano te belanden, moet niet vergeten dat het op de South Nahanni niet in de eerste plaats om de sportieve uitdaging van het wilde water gaat. (Hoewel het voor een kanoverhaal verdorie tijd zal worden dat de peddel te water gestoken wordt!)

De deining en stuwing van de rivier, de boeg die door de kleine golfjes snijdt, het ritme van twee peddels, van twee mensen die de rivier volgen in haar eindeloze kronkels tussen de Mackenzie Mountains door. Ik voel me een stipje. Nee, ik bén een stipje, hier in dit mensenlege land.

Stroomopwaarts van de grote waterval is de Nahanni rustig in haar loop en die rust slaat op ons over. ’s Avonds, als we in de schemering bij ons vuur zitten, voeren we geen eindeloze gesprekken. De schorre kras van een raaf. Het ontroerend melodieuze geroep van de sneeuwgans. Zelden heb ik me zo verbonden gevoeld.

In drie dagen doorvaren kun je Virginia Falls bereiken. We doen er ruim een week over. Soms ligt de kano vastgebonden langs de oever en struinen wij hoog boven de South Nahanni over naamloze bergruggen, liggen in de warme najaarszon tussen felrode ‘Bearberry’ met boven ons een krankzinnig blauwe hemel of, eerlijk is eerlijk, bibberen in onze neopreenpakken wanneer de kano ’s ochtends met een laagje rijp bedekt is. Hoe dichter we de waterval naderen, hoe intenser de herfst wordt. Berken, balsem- en ratelpopulieren wedijveren om het geelst. Ze winnen allemaal.

En dan, toch weer grootser dan verwacht, een dof gedreun stroomafwaarts aan de horizon. Nog vier kilometer meanderen, volgens de kaart. De kaart, die wij nu hebben en die ooit door Patterson als eerste opgetekend is. Maar nu al horen we haar, Náilicho, ‘Grote Waterval’ in de taal van de ‘Dene’-Indianen, het volk dat dit Nahanni-land al kende ver voor de komst van westerse pioniers als Patterson.

Ik leun tegen Franks schouder. We hebben onze donsjacks aan, zo koud is het. Maar teruggaan naar de tent willen we geen van beiden. Later, straks, nu nog even wachten. Het is herfst, het is helder, dus waar blijft dat noorderlicht? Het vlammetje lichtgroen is allang verdwenen. Het gebulder is inmiddels een vertrouwd geluid, de waterval een lichtgevende gedaante in de nacht. Magisch, wie heeft hierboven Virginia Falls allemaal gestaan? Indianen, vragend om spirituele kracht. Goudzoekers, vragend om een grote buit. Pioniers, zoekend naar avontuur. En kanovaarders zoals wij. Ik droom een beetje weg naar onze eigen kanoreis. Nog twee weken op de rivier, wat een heerlijk lange tijd. Morgen, de waterval omdragen en dan Fourth Canyon varen. Eindelijk echt wild water. Hoe zal Hell’s Gate zijn? Vorige keer gingen we daar bijna om, heftig ruige draaikolken en metershoge staande golven, en nu zijn we helemaal alleen. De drie andere canyons, de duizend meter hoge wanden. Pulpit Rock, Deadman Valley en Kraus Hotsprings, die zalig warme baddertobbe voordat de Splits beginnen, waar de South Nahanni haar ruige karakter verliest in eindeloze vertakkingen door het laagland.

“Jo, kijk nou!”

Frank schudt me zachtjes wakker. Een zee van felgroen noorderlicht boven Virginia Falls. Lichtgevende sluiers, dansende zielen der overledenen volgens de Indianen. Kan dit? Is dit echt? Een lasershow uit de hemel, maar wie is hier de regisseur? Sprakeloos ben ik. Ieder woord doet afbreuk aan dit moment. Stil, gearmd onder groene vlammen, lopen we langzaam terug naar onze tent.

Bekijk meer beelden in het portfolio of lees het verhaal van deze reis in Poollicht

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Laat een reactie achter

Velden met een * zijn verplicht