Reportage: Verliefd op de bergen

Een 8 daagse trekking via Kandersteg, Adelboden en het Kiental

Bergwandelen is heerlijk onlogisch en uitermate inefficiënt bovendien. Dat lees je natuurlijk in geen enkele toeristenfolder. Daarin nooit wanklanken laat staan gutsende regen en harde wind. Dit hoort ook bij de bergen, dus niet zeuren, verman ik mezelf terwijl ik diep in mijn capuchon weg gekropen, omhoog loop naar de bijna 2400 meter hoog gelegen bergpas Bunderchrinde. Maar als drie uur later de bergwereld nog steeds gehuld is in een dikke grijze regensluier – geen pas laat staan een berg te zien – dan sluipt behalve het regenwater ook de twijfel binnen. Wat doen we hierboven? De gedachte aan die zachte dekbedden van ons hotel afgelopen nacht, aan dat riante ontbijtbuffet, maakt dat ik me lichtelijk schuldig voel tegenover Frank die nu voor mij uit door de stromende regen richting de pas klimt met onze husky Herschel in zijn kielzog. Ik moest en zou zo nodig direct na het ontbijt uit Kandersteg vertrekken. “Het klaart wel weer op”, beweerde ik toen we onze rugzakken omsjorden. “En dan zijn we mooi vast een eind op weg!”. Dat soort onlogica.

We hadden immers ook gewoon de bus naar Adelboden kunnen nemen: een klein uur verder naar de volgende hotelkamer. Toch die hoge bergpas over klauteren, willens en wetens drijfnat en doodmoe aan het eind van deze dag in Adelboden arriveren, dat is inderdaad je reinste inefficiëntie. En heerlijk tegendraads. Bergwandelen valt niet uit te leggen. De zin ervan ligt in het doen besloten. Steile rotswanden doemen uit de mist op. De wolken scheuren uiteen en eenmaal boven op de Bunderchrinde zien we zelfs flarden groene bergwei in het dal aan de andere kant van de bergkam.

Zonder overleg gooien we elk onze rugzak af. Bij het hoogste punt van de dag hoort een flinke pauze. Met warme thee uit de thermos en veel chocola. Twee nieuwsgierige alpenkauwtjes fladderen krassend over, landen op een grote steen langs de pasrand en hippen vervolgens nieuwsgierig dichterbij. Onze capuchons kunnen af, het is nagenoeg droog. We lachen elkaar toe. De rest van de wereld is heel ver weg.

Dan is de thermos leeg en de reep op. Maar geen van ons komt overeind. De wolken trekken nu in rap tempo hoger en alsof een doek wordt opengetrokken, opent zich de bergwereld om ons heen. Vreemd genoeg is de wind weg gevallen en is er, behalve het gescharrel van de alpenkauwtjes, helemaal niks te horen. Stilte is, zo realiseer ik me ineens, niet het ontbreken van geluid maar het horen van piepkleine dingen als vogelpootjes. Tegen dit soort momenten kan geen logica op. Vanuit de bus blijven bergen een decor maar hierboven raak je er van top tot teen mee verbonden. Dat voelt vrij. Vandaar die omweg.

Wennen aan dit soort tegenstrijdigheden gaat snel als daar zo’n intens gevoel van voldoening tegenover staat. Zelden slaap ik in een vreemd bed beter dan na een bergtocht van zeven uur. En wanneer je bij het volgende ontbijt dan niet de krant maar de wandelkaart openvouwt, dan weet je dat je goed bezig bent. In een tijd van grote haast kan zo nu en dan een fikse portie inefficiëntie helemaal geen kwaad. En anders gewoon een flinke bak negatieve ionen. Die schijnen namelijk in grote getale in de bergen te zitten en al helemaal aan de voet van watervallen. Dus wandelen we uitgerekend langs de immense Engstligenfälle omhoog. Ik dacht altijd dat het aan mij lag – dat gevoel van verademing bij bergen in plaats van beeldschermen – maar het blijkt een serieuze studie. Berglucht bevat extra veel moleculen met een negatieve lading en laten wetenschappers nou hebben aangetoond dat precies die berglucht niet alleen voor een betere weerstand zorgt, maar zelfs voor meer levensvreugde en een verhoogde concentratie.

Toch denk ik niet direct aan een kuuroord bij de kaalgrijze hellingen van Gross Lohner. Verhoogde concentratie heb ik in deze steile wand absoluut nodig. Ik loop, nee schuifel, over een kilometerslange richel met gigantische afgronden en alle gezonde berglucht ten spijt: ik tril als een rietje. “Ben je gek, veel te gevaarlijk! Ik ga niet!” Nog geen kwartier geleden door mij geroepen. We stonden boven Engstligenalp bij het begin van de drie kilometer lange rotsrichel. Voorzien van een driehoekig bord met rode rand. ‘Kletterweg! Nur für geübte Alpinisten!’ Twee uitroeptekens op één bord deden al geen goed maar de woorden van de drie wandelaars die we vervolgens tegen kwamen, leverden pas werkelijk een inwendige explosie op. “Een touw voor jullie hond heb je nodig. Hele stukken klimmen zitten erin”, antwoordden ze op mijn vraag hoe de route was. Ik zag mijn hond al in de diepte verdwijnen. Geen denken aan. Met kalme mannenlogica wees Frank me op het feit dat wij deze route tien jaar terug al eens gedaan hadden. Smalletjes inderdaad, die richel, en best diep daarbeneden, maar vanaf deze kant gegarandeerd zonder een meter klimmen. “Thuis val je toch ook niet van de stoeprand? En Herschel al helemaal niet met vier poten!”

Die avond lepelen we bij kaarslicht onze maaltijd naar binnen. Vanavond zijn wij de enige bewoners van de Lohnerhütte die als een adelaarsnest hoog boven Adelboden tegen de bergwand aangeplakt zit. Volmaakt tevreden ben ik met mijn vriesdroogspaghetti. De route viel inderdaad mee. Mijn eigen angst overwinnen bleek de lastigste drempel.

Berner Oberland kent de grootste ‘wandelpadendichtheid’ van de Alpen en al merk je er onderweg door de stenige stilte weinig van, deze bergen zijn uitermate goed ontsloten met wegen, treinen, kabelbanen en berghutten. Al vroeg in de negentiende eeuw begrepen de bewoners dat hun bergen voor buitenstaanders indrukwekkend en mysterieus waren en dat naast een goed pad, ook een goed bed gewaardeerd werd. In die zin is er weinig veranderd want ik kan me overdag inderdaad al behoorlijk op ons volgende zachte bed verkneukelen; bij kaarslicht, met Älplerrösti of desnoods met Bauernwurst.

Hoewel zo’n almwei zelf ook best lekker ligt. We houden lunchpauze in het Gasteretal en het is gek: we zijn pas vier dagen onderweg, maar het voelt als vier weken. We zijn op de helft van onze trektocht en zonder enige spijt realiseer ik me dat we helemaal geen hoge bergen beklimmen, dat ik zelfs geen snelle tijden afleg. Sterker nog: deze wandeling eindigt over acht dagen precies waar die begon, namelijk in Kandersteg. Heerlijk zinloos voor wie in carrièretaal denkt maar ik ben hierbuiten niet om mijn naam groter te maken. Ik ben hier om te ervaren hoe klein ik ben temidden van dit alles. Aan weerskanten torent tweeduizend meter berg nagenoeg recht omhoog, een miljoenjaar oude cascade van graniet, kalksteen, sneeuw en ijs. En onder al dit massieve geweld waaien lila Alpenklokjes zachtjes in de middagbries. Zo groot en tegelijk zo klein. Alweer zo’n tegenstelling die me in plaats van onrust juist rust oplevert.

Toch is het niet alleen maar halleluja in de bergen. Helemaal achterin het dal waar de Kanderrivier uit de gletsjer ontspringt, is ter hoogte van almboerderij Heimritz, een gigantische bulldozer door het dal geschoven in de vorm van een voorjaarslawine vol modder en stenen. Groene bergweiden — eeuwenlang beweid en zorgvuldig handmatig van stenen ontzien – zijn verdwenen onder een metersdikke puinlaag. Een momentopname in de tijd met verstrekkende gevolgen want op deze alm lopen nu geen koeien meer. Bergen blijven wilde natuur, ondanks al ons mensenwerk. En met een schok realiseer ik me dat ook dit natuurbeleving is.

Twee avonden later zitten we aan de oever van Oeschinensee, het bergmeer dat terecht een Unesco Werelderfgoed status heeft gekregen. De avondzon kleurt de erachter oprijzende Blümlisalpwand magisch goud en weer voel ik die borrels van binnen. Verliefd op de bergen, voor de zoveelste keer. Op dat verslavende gevoel van vrijheid. Op heel die tegenstrijdige wereld van zon en regen, van groot en klein, van lieflijkheid maar ook van geweld. Wat me zoveel belangrijker voorkomt dan natte kleding of een vermoeid lijf, is het ervaren van die rauwe schoonheid en een balans vinden tussen wat jij wilt en wat de berg bepaalt. Het op eigen kracht in beweging zijn temidden van bergen, respectvol en zonder haast, dat is als je het mij vraagt de kern van bergbeleving. Zo kom ik altijd weer met ladingen nieuwe energie thuis. Misschien vol negatieve ionen, maar uitermate positief geladen.

Bekijk ook de foto’s die Jolanda van Berner Oberland maakte voor National Geographic Traveler.

 

Laat een reactie achter

Velden met een * zijn verplicht