Solo Trailrun avontuur – GR20 zuid

Na Vizzavone lijkt een ander soort route begonnen. Slingerpaadjes langs dicht beboste hellingen. Ineens kan ik uren achtereen rennen. Hagedissen – groen, grijs, klein en groot –  schieten haastig voor mijn voeten weg. Met regelmaat passeer ik hele groepen wandelaars. Over en weer volgt gebonjour, waarna de hete stilte van de Corsicaanse middag weer overheerst. Via Capannelle arriveer ik bij Col de Verde. Het loopt inmiddels tegen zevenen. Binnen in het gemoedelijke restaurantje bestel ik zoals gebruikelijk chips en Cola. Even een tienminutenpauze.

Bij de open haard staat een oude baas grote lappen vlees te grillen. Het water loopt me in de mond. “Blijf je hier vannacht?”, vraagt de man vriendelijk. Bijna had ik ja geknikt. Die gemoedelijke sfeer, de gedachte aan een douche en wellicht zelfs een bed maar bovenal dat vlees, oh, een rijkelijk gevuld bord met warm eten. Maar ik schud van nee. ‘Niet piepen’, maan ik mezelf, ‘zonder beklag door bikkelen zolang je gezond bent’. Ondanks dat er nu totaal geen sprake is van wedstrijdstress – wat ik overigens meestal als een prettige prikkel ervaar – voelt dit solo-trailrun-avontuur als een race: ik wil àlles geven, mijn uiterste best doen. Zolang er nog licht is. Zolang mijn veiligheid niet in het geding is. Dat is de reden dat ik ‘s nachts niet door ren. Op enig moment kom je bij een non-stop actie die langer dan een etmaal duurt, namelijk onherroepelijk in de zombie-fase. Daarmee bedoel ik niet de-automatische-piloot maar meer een apathisch stadium van maar-door-hobbelen. Tijdens een trailwedstrijd met anderen op dezelfde paden en met bemande posten voorzien van medische ondersteuning, kun je dat nog goed praten. Maar voor mij – solo – is de zombie-fase een no-go. Absoluut levensgevaarlijk. In de bergen hoor je naar mijn beleving ten alle tijde alert te blijven – bergen zijn wilde natuur met alle facetten van dien.

In het nu snel afnemende avondlicht loop ik vanaf Col de Verde omhoog over de hellingen onder Punta Bocca dell’ Oro. Ik kijk op mijn horloge. Nog een kwartier, dan is het echt donker. Ik zou Refuge di Prati nog kunnen halen. Ik heb behalve mijn noodvoorraad aan Powerbars, nog een grote reep chocola. Als ik in die hut nog iets kan kopen, wat dan ook, eet ik dat straks lekker vanuit de bivakzak op. Felle TL-buizen verlichten de sobere ruimte waar wat mensen aan de houten tafels zitten te kaarten en te drinken. Een minuscuul luikje in de houten wand – mijn hoofd past er net doorheen – verwijst naar de ruimte van de huttenwaard. Ernaast hangt een lijst met wat hier allemaal aan eten en drinken te koop is. Ongeveer driekwart is doorgestreept. Maar brood (per kilo) en kaas (per pond) is er nog. Opnieuw de vraag of ik hier blijf. Lastige vraag. Dit keer niet omdat ik in de verleiding kom in dit hok te blijven, maar omdat het officieel verboden is om buiten de hutten om te bivakkeren, dus wat antwoord ik? Plotseling heb ik het heel druk met mijn wisselgeld. Dan beweert de huttenbaas met zijn hoofd half uit het luik: “het wordt erg slecht weer vannacht: onweer, regen.” Met een zucht tel ik nog wat extra euro’s uit. Waarom ook niet?

Het antwoord weet ik weer zodra ik terugkom van een rondje plassen en tanden poetsen. Iedereen is naar bed, de eetruimte is verlaten op de restanten van mijn maal van brood en kaas na – met mijn slaapzak onder de arm open ik de deur naar de slaapzaal. En deins weer terug. Die warme walm, verstikkend haast. Ineens is het alsof ik voor een afgrond sta. Geen stap verder. Terug. Zachtjes sluit ik de deur, blaas mijn mat op en kruip op de vloer van de lege eetzaal in mijn slaapzak. Ondanks dat ik doodmoe ben, staar ik klaarwakker naar het plafond. Er zit een houten wand tussen, maar ik voel al die aanwezigheid, hoor het lichte gesnurk, het gewoel en gedraai van volslagen vreemden die ineens zo dichtbij zijn. Vind het hier benauwd, stoffig, vies. Net als ik overweeg mijn spullen in te pakken en ervandoor te gaan, valt hij aan. De wind. Vanuit het niets. Luiken en ramen rammelen. Rond de hut raast en rukt ineens een oerkracht die me halsoverkop terug in mijn slaapzak doet kruipen.

Van vertrekken richting het zuiden, langs Refuge d’Usciolu tot misschien zelfs helemaal in één megalange ruk door naar het GR20-eindpunt Conca, kan helaas geen sprake zijn. Ik zet mijn alarm van 05.00 uur uit, draai me om en wil weer verder slapen als de buitendeur open gaat. Eén voor één druppelen kampeerders naar binnen, met verwilderde ogen en onder de arm een verfrommelde tent of wat daar nog van over is. De storm is intussen alleen nog maar aangewakkerd. Dat schept een band hierbinnen. We bestellen een petit-déjeuner-s’îl-vous-plait, wat zomaar niet gaat want er is immers gisteravond niet voor gereserveerd. Dat dit een noodsituatie is, dat velen van plan waren vanmorgen misschien al voor het ontbijt te vertrekken, dat is lastig uitleggen in handen-en-voeten-Frans. Al zou je verwachten dat uitleg overbodig is.

De storm is zo hevig dat even naar de buitenplee een expeditie wordt, gezien de wijze van verplaatsen zou je geloven dat iedereen straalbezopen is. Desondanks zijn er die het wachten zat zijn en vertrekken. De huttenbaas heeft zich achter het inmiddels stevig gesloten luik verschanst, zonder serieus antwoord op de vraag naar een serieus weerbericht. Nu is er heel wat voor te zeggen om dalwaarts te gaan: even door de ellende heen prikken maar dan al snel lager en veiliger door het bos weg uit de storm. Ik verbijt mezelf. De neiging uit dit kippenhok weg te vluchten is ook bij mij levensgroot. Inmiddels zit zo’n veertig man samengepropt in deze krappe hut, het weer en elkaar te bestuderen. “Gaan we wel, gaan we niet? Wat doe jij? Het klaart al op, vind je niet?” Nergens een vrije plek, een stille hoek. Ik ben de wanhoop nabij en overweeg te stoppen, mijn GR20-plan te cancellen en via het dal terug naar Ajaccio te reizen waar ik over een dag of wat mijn vlucht naar huis immers niet mag missen.

“Gaan jullie dalwaarts?”, vraag ik aan het groepje vertrekkers. “Nee” is het antwoord “naar Usciolu.” Mijn mond zakt open van verbazing. “Maar dat is een kilometerslange route bovenlangs, daar stormt het nog veel harder, jullie nemen een groot risico!” Ze knikken schouderophalend. “We blijven bij elkaar, we laten niemand achter”, zegt de voorste vrouw ernstig en vertrekt dan met de vijf anderen in haar kielzog. Vijftien tellen later zijn ze uit het zicht verdwenen. Want op Corsica kan het zowel stormen als tegelijkertijd hopeloos mistig zijn. Ik pak mijn oordoppen en trek me terug in een hoekje van de slaapzaal. Het ruikt er muf en de herrie dringt dwars door de waxpluggen heen, maar ik ben tenminste een heel klein beetje minder hier.

Het loopt tegen twee uur in de middag, als de wolken open breken en de wind afgenomen lijkt van Beaufort 8 naar 6. Je kunt buiten in elk geval gewoon weer rechtop staan. Ik besluit het nog een uur aan te zien – of deze verbetering doorzet – en als dat werkelijk het geval lijkt, vertrek ik om drie uur alsnog. Via de gratenroute passeer ik eerst Usciolu (waar ik tot mijn opluchting dat groepje van zes heelhuids passeer) en vervolgens Bergeries de l’Agnone waarna ik in de duisternis een veilig onderkomen in de bescherming van het beukenbos zoek. Pas als ik mijn benen in de bivakzak strek, is het alsof ik een urenlang ingehouden adem eindelijk rustig uit kan blazen. Het zicht verslechterde onderweg toch weer, de wind leek ook weer toe te nemen en bovendien begon het te regenen. Zo bedreigend om donkere wolkenflarden ónder je te zien in plaats van boven je. Wolkenflarden die als een razende rechts van me langs de bergwand opstegen om dan als een wildwatergolf over de graat te rollen – de graat waarover ik rende. Het vroeg ontzettend veel concentratie. Ook omdat de rotsen nat waren en uitglijden ineens een extra risico vormde.

Ik ril. Geen wonder. Alles is nat, ook binnenin mijn bivakzak is het bepaald niet kurkdroog meer. Om het rillen te stoppen, wikkel ik mezelf in de reddingsdeken, ín slaapzak en bivakzak. Ik moet echt zien een paar uur slaap te pakken. Morgen wacht me nog een – hopelijk laatste – zware dag. Ik draai van de ene zij op de andere, luister naar de wind die door de boomtoppen hoog boven me ruist en hoor de regen zachtjes via de bladeren op mijn bivakzak tikken. Op elk ander moment tijdens deze race-reis had ik me diep ellendig gevoeld. Nu niet – overgelukkig dat ik ben om weer alleen buiten te zijn. Om de frisse boslucht in te ademen. Ik slaap met korte rukjes want telkens schiet ik wakker uit rare, wilde dromen. Dan begint het rillen weer. Langdurig wrijf ik mijn benen en armen warm, het rillen stopt, ik val in slaap en droom – tot alles weer van voren af aan begint. Dit is een bijzonder lange nacht. Ergens tijdens dat armen-en-benen-wrijven begin ik al mijn zegeningen te tellen… Frank en Herschel; een fit lijf; nul blaren; geen rugpijn; geen blaas-ontsteking; geen bovenbeenspierpijn; geen stijve kuiten; geen zere achilles… Want dat is het merkwaardige met dat Spartaanse gedoe: je wordt er zo akelig dankbaar van. Waardoor je zegeningen ineens op schapen of sterren gaan lijken en voor je het weet val je in slaap.

Niets, werkelijk niets is mooier dan na zó’n nacht (en dag) nog voor zonsopgang aarzelend overeind te komen, om dan dat slappe-vaatdoek-gevoel van je af te schudden en de zon tegemoet te rennen, de bergen door, richting zuidoosten. Weg is de storm, weg is de regen. De vogels beginnen te zingen, net zo aarzelend als ik zojuist begonnen ben. Een groepje grazende paarden kijkt dromerig op. Dauwvocht in het gras. Rond de ruïne van de vroegere Pedinielli-hut is het landschap bijna parkachtig en ik – mazzelaar – ren hier heelhuids rond. Een mens is een raar wezen – hij buigt, en soms moet hij werkelijk diep buigen, stof happen zeg maar, en veert dan op enig moment toch weer overeind. Terwijl Monte Alcudina langzaam van west via de top naar oost onder mijn zolen door schuift, puzzel ik over dat vraagstuk. Of veerkracht aangeboren is of aangeleerd. De zon is inmiddels hoog en heet, mijn vierkilo-rugzakje is ‘zwaar’ vanwege alle kleren die ik niet langer draag. Steeds meer hagedissen verschijnen en verdwijnen weer, steeds meer andere wandelaars zijn eveneens onderweg, op weg naar het nu verre Calenzana of het steeds dichterbij komende Conca. Dan toch weer onverwachtse stilte die tussen Col de Bavella en Bocca di u Sordu urenlang aanhoudt. Maar dit alleen zijn met de zon, met die aangename bries, met die zanderige grond onder de Corsicaanse dennen en met deze schitterende granietsculpturen – dát is helemaal geen alleen-zijn.

Dit rennen is als vliegen, als dansen voor mijn part, licht en stevig tegelijk. Zo magisch mooi is rennen bijna nooit. Dat wíl ik wèl – en ik praat graag over hoe mooi alles was en hoe vanzelf alles ging maar laat ik nuchter blijven want meestal is de renpraktijk robuust en rauw – zo mooi als deze laatste afdaling, echt de allerlaatste in een reeks van ruim 15.000 afdaalmeters en 190 kilometers, zo mooi heb ik het maar zelden beleefd. Er liggen grote keien en het pad is behoorlijk steil. Takken schrammen mijn blote benen. Daarin schuilt die schoonheid dus helemaal niet. Die moet ergens vanbinnen komen: de blijdschap over het feit dat op hooguit een half uur bonken en stuiteren het dorpje Conca ligt – en daarmee het besef dat me dat helse plan gelukt is: zonder supportcrew solo in 4 loopdagen (pakweg 50 gelopen uren) de hele GR20 afleggen. En terwijl ik het eerste asfalt onder de zolen krijg, de terracotta daken zie, het ranke kerkje en tenslotte de drukbezochte GR20-bar, terwijl dat alles met overtuiging het eind van mijn zelfbedachte hardloop-avontuur inluidt, realiseer ik me dat ik verdorie als een kleuter loop te janken. Slaat echt nergens op, niks doet pijn en toch voel ik echte tranen over mijn ongetwijfeld smerige wangen. Maar ik bén helemaal niet verdrietig, ik voel me nog steeds die danser en dit, deze passen door Conca, is mijn pirouette, mijn handstand, mijn jubelmoment. En toch, die tranen.

Zo mag een finish voor mij vaker zijn. Niks geen geklap of gejoel, niks geen medaille of podium. Met een kleine traan van opluchting, van verbazing misschien zelfs omdat deze monstertocht toch maar mooi gelukt is. Gewoon een droom, een plan, een actie – in die volgorde. Ongeacht hoelang dat allemaal duurt. Daarin schuilt magie, daar zit schoonheid. Als dromen werkelijkheid worden, is veerkracht een feit.

 

15 Comments on Solo Trailrun avontuur – GR20 zuid

  • Els zegt:
    19 september 2015 om 18:57 uur

    Weer genoten, en stiekem een beetje meegelopen in gedachten, van je verslag. Geweldig dat je doet en ook geweldig zoals je het doet.

    Beantwoorden

  • Liesbeth zegt:
    19 september 2015 om 19:55 uur

    Wauw! Wat een adembenemende, beetje angstaanjagende landschappen! Knap om daar vriendjes mee te wirden en je er thuis te gaan voelen!

    Beantwoorden

  • Joeri zegt:
    20 september 2015 om 12:09 uur

    Mooi om je avonturen te lezen. Knap hoor! Zelf heb ik de eerste 5 dagetappes gewandeld van de GR20 vanuit het noorden, echt heel mooi. Ik ga nog eens terug voor de rest. Groetjes!

    Beantwoorden

    • Jolanda Linschooten zegt:
      20 september 2015 om 13:21 uur

      Dankjewel Joeri, ja, je moet zeker terug gaan! Elk stuk vond ik de moeite meer dan waard!

      Beantwoorden

  • Liesbeth zegt:
    25 september 2015 om 20:44 uur

    Hoi Jolanda,

    Leuk om te lezen hoe je tocht verlopen is na Prati. Ik ben zelf met een klein groepje achtergebleven. Die nacht stormde het weer en het zicht was wederom erg beperkt. We hebben allemaal die tweede nacht op de vloer in de hut geslapen. Daarna ben ik in 2,5 dag naar Conca gelopen. Met prachtig weer, nog mooiere uitzichten en een zeer voldaan gevoel bij aankomst.

    Groet,

    Liesbeth

    Beantwoorden

    • Jolanda Linschooten zegt:
      28 september 2015 om 08:39 uur

      Hoi Liesbeth, wat leuk wat van je te horen! Vond het een bijzondere ontmoeting, daar in de Prati hut! Fijn dat je tocht verder zo mooi verlopen is! Hartelijke groet en veel succes bij je toekomstige reizen en plannen!! Jolanda

      Beantwoorden

  • henny in t veld zegt:
    11 oktober 2015 om 10:30 uur

    Zeer inspirerend jou boeken en filmpjes. Ik wil graag weten welke rode schoenen je draagt in het boek . Niet de race maar de reis? Vr. Groet

    Beantwoorden

    • Jolanda Linschooten zegt:
      12 oktober 2015 om 13:18 uur

      Hoi Henny, bedankt voor je positieve reactie, erg fijn! Die schoenen, dat zijn Salomon’s type S-Lab.

      Beantwoorden

  • Hilde zegt:
    20 oktober 2015 om 14:46 uur

    Prachtig geschreven en heel inspirerend! Heb ervan genoten 🙂

    Beantwoorden

    • Jolanda Linschooten zegt:
      20 oktober 2015 om 15:46 uur

      Dankjewel, Hilde, voor je reactie! Het is alweer een tijd terug, maar ik denk er nog vaak aan, een reis die ik voor altijd mee draag…

      Beantwoorden

      • Hilde zegt:
        24 oktober 2015 om 20:44 uur

        Kan ik me heel goed voorstellen!
        Ben benieuwd naar de reizen die je nog gaat maken 🙂

        Beantwoorden

  • Gerhard zegt:
    18 maart 2016 om 16:38 uur

    Hoi Jolanda,
    Wat een prachtig verslag. Ik wist niet dat je dit ook deed. Jaloersmakend. Veel herkenning omdat ik de GR20 in juni liep met mijn zoon, in 13 dagen. Daarvan heb ik een verslag geschreven voor het Corsica Prikbord: http://www.corsica-prikbord.nl/onderwerp.php?t=7108 Ik zou eigenlijk wel je complete paklijst willen weten, welke keuzes je maakte voor kleren, eten, drinken en slaapzak, bivakzak, matras e.d.
    groeten, Gerhard

    Beantwoorden

    • Jolanda Linschooten zegt:
      18 maart 2016 om 19:02 uur

      hoi Gerhard, dankjewel voor je enthousiaste reactie. Ik heb mn paklijst aan het eerste blog over de GR20 toegevoegd, als link in de tekst. Groet, Jolanda

      Beantwoorden

Laat een reactie achter

Velden met een * zijn verplicht