Reportage: ‘Survival in de Yukon’

“Have you wandered in the wilderness, The sagebrush desolation? Searched the vastness for something you have lost? Have you strung your soul to silence? Then for God’s sake go and do it. Hear the challenge, learn the lesson, pay the cost.” Yukon’s dichter Robert Service weet het mooi op te schrijven. Sommigen beweren zelfs: ‘té mooi’. In zekere zin zou je kunnen zeggen dat wij de proef op de som namen.

Woekerende wilg grijpt me met zeiknatte klauwen. Venijnige zweepslagen slaan de laatste droge draad van mijn lijf. Nat en koud buk ik voor een handvol bessen – kraaiheide, niet mijn favoriet maar het is iets — terwijl mijn maag verkrampt door leegte. Het wordt zwart voor mijn ogen. “Even pauze,” fluister ik en zak met rugzak en al omlaag. Dat de bodem uit modderig veenmos bestaat en hier eigenlijk geen droge plek is, kan me weinig schelen. Nat was ik toch al. Herschel schurkt zijn harig witte lijf met zijtassen en al tegen mijn linkerschouder, Frank ploft rechts naast me neer. Hij kijkt op de kaart die dankzij de plastic hoes nog wél droog is. “Een kilometer of vier nog, Jo. Drie, vier uur misschien. Dan zijn we uit de wilgenshit en weer in sparrenland.” En ik lach, want het klinkt grappig, als uit een of andere survivalfilm, niet iets wat echte mensen tegen elkaar zeggen. Frank heeft die serieuze blik, bezorgd. Zo dierbaar is hij en toch is zijn gezicht ineens nieuw. Anders. Ingevallen. Ik kijk weg, het doet pijn hem zo te zien en de reden weet ik wel.

‘Living off the land’ klinkt geweldig goed en toen Frank voor vertrek in Whitehorse een geweer aanschafte, zat ik vol romantische plannen om al jagend en verzamelend de bush door te zwerven. Maar honger haalt overal de franje af, overleven is rauw en vooral keihard. Een superteam in topconditie met prima uitrusting en jarenlange ervaring en tóch komen we in een survivalsituatie terecht. Want noodweer trekt zich van ervaring weinig aan, maakt korte metten met twee kleine mensen en een husky die dwars door de wildernis trekken. Moerassen worden meren, beekjes worden rivieren en het tempo valt terug. Is al niet hoog in dalen vol wilgenstruiken en bergruggen vol stenen. Maar daar hadden we op gerekend. Wie winkels en wegen achterlaat, weet dat de rugzak zwaar wordt en het tempo laag. Daar keken we zelfs naar uit op het moment dat we Dawson City met zijn genoeglijke Wildwest façade verlieten.

Samen met Frank en Herschel was ik de halve Yukon al doorgereisd, in het spoor van de goudzoekers uit 1898 eerst te voet vanuit Dyea in Alaska over de Chilkoot Pass en vervolgens 900 km per vouwkano over de Southern Lakes en de Yukon River tot het goudzoekerstadje Dawson City. Een mooie maand, zonnige temperaturen, beren en elanden vanuit de verte, kortom: een heerlijke reis maar het échte avontuur zou erna te vinden zijn. In de woeste bergen die zich tussen Dawson en Old Crow uitstrekken, de Ogilvie Mountains, 400 km diepe wildernis waar nooit een mens komt. Twee winters terug was ik Into The White gegaan, alleen met Herschel, eveneens op weg naar Old Crow. Old Crow is geen achtduizender, geen onbetreden grond, er wacht daar geen pot goud dus valt er weinig eer aan deze voettocht te behalen. Behalve dat dit kleine Indianendorp volledig geïsoleerd ligt, temidden van bergen met uitgestrekte moerassen in dalen zonder wegen en behalve dat ik samen met mijn twee beste maatjes die wildernis door wil, niet eens zozeer om ergens aan te komen maar om Into The Wild te zijn. Die film staat op mijn netvlies, niet de rampzalige afloop maar wel de drang om mijn leven zelf te leven, intens. Om bewust een tijdlang de overdaad aan luxe te verwisselen voor een karig leven in de natuur. Naar die simpele manier van lopen, eten en slapen keek ik uit. Naar het volgen van kariboesporen en vooral naar het samenzijn, twee mensen en een hond, verbonden als nooit tevoren.

Maar vanaf de dag dat we Dawson verlieten, regende het in de doorgaans zo droge Yukon, waardoor we na een paar beken en een stuk of wat moerassen constateerden dat onze sokken kletsnat waren.

“Dat droogt met een paar dagen wel weer,” beweerde ik stoer, denkend aan zware tijden op IJsland, in Schotland en in Noorwegen. Maar inmiddels is het de 28e dag en zijn onze voeten gerimpeld en gekloofd van al dat dagelijkse vocht. Toch zijn natte voeten niet erg. Het dagelijkse quotum van 15 km kun je erop halen. Het is de intensiteit waarmee dat gepaard gaat, die ons langzaam uitholt. Bossen doorkruisen waarin een brand gewoed heeft, moerassen doorwaden met kniediep veenwater tussen de pollen, dalen die begroeid zijn met manshoog kreupelhout, langgerekte bergruggen die vanuit de groene jungle de uitkomst lijken maar eenmaal boven in alpiene rotsen eindigen – je kunt het allemaal verwachten als je de wildernis op zoekt, maar wanneer het daarbij dagen achtereen stortregent verandert je perspectief. Terwijl we alles gaven wat in ons zat, vorderden we hooguit één kilometer per uur, soms waren we na een uur zelfs niet meer dan 500 meter opgeschoten en op andere momenten liepen we helemaal niet. Zaten we drie dagen vast in een sparrenbos boven een volledig overstroomd dal. In de stromende regen die van geen ophouden wist, kon Frank vuur maken dankzij hars en al dagen meegedragen berkenbast. Vuur is hete bessensoep. Is elk een stuk gebraden korhoenborst. Verder aten we die dagen niks: de meegenomen proviand was voor het lopen en was dan al veel te weinig. Bedoeld voor twee weken, niet voor drie. Alleen de husky had voldoende brokken en beleefde het avontuur van zijn leven. Joeg vrolijk achter grondeekhoorns aan, zonder zorgen over eten of routekeus die ons zo bezig hielden.

Want het terrein werd almaar natter en zwaarder. We liepen vele kilometers extra om overstroomde dalen ergens hogerop via kleinere beken alsnog te doorkruisen, beken waarin het water in theorie lager moest staan maar dat evengoed tot onze navel reikte. Elke avond als ik tegen Frank aankroop met de husky aan mijn voeten, was ik dankbaar dat we alledrie weer heelhuids in het tentje lagen. Slapen was weldadig want voor een paar uur schoof ik aan bij overvolle tafels, bakte ik de meest fantastische taarten en laadde ik winkelkarren vol chocola, chips en mayonaise.

Na drie in plaats van twee weken bereikten we dan toch de Mallerd airstrip, een verlaten strook gravel halverwege Dawson en Old Crow. Onderkoeld van alle nattigheid en ondervoed door het zware lopen met te weinig eten, maar opnieuw vol hoop nadat de kleine bushplane een nieuwe voorraad voedsel dropte. Dat dit een week later moest gebeuren dan in Dawson afgesproken, hebben we dankzij de satelliettelefoon onderweg kunnen bijsturen. Eten is kracht dus nieuwe energie. We kunnen weer om ons heen kijken, genieten van de leegte en luisteren naar de stilte. Als nooit tevoren besef ik hoezeer genieten van de wildernis een vorm van luxe is die leuk blijft zolang je maag gevuld is.

Met volle rugzakken gingen we opnieuw op weg maar op dag 58, dichter bij Old Crow dan ooit, besluiten we alsnog om terug te lopen naar de Mallerd airstrip nadat we opnieuw dagenlang vast zaten door noodweer. Frank was zoveel vermagerd en zelf ben ik ook behoorlijk zwak. Met de SPOT als noodbaken op zak hadden we natuurlijk kunnen doorlopen tot we echt niet meer konden en dan de 911-knop indrukken. Maar zo zitten wij niet in elkaar. We hebben hier zelf voor gekozen dus moeten we hier ook zelf uit zien te komen. Opnieuw geen Old Crow op eigen kracht. Maar als het om overleven gaat, veranderen je doelen. Hier heelhuids uitkomen is de échte pot met goud en dan is de keus eenvoudig.

En daarna? Daarna drinken we Café Latte met een grote vette muffin bij Sourdough Joe in Dawson en kijken we samen terug op deze Yukon Goldrush tocht. Zeker weten dat er dan heimwee komt. Want luxe gaat vervelen. Dus bedenken we, boven die muffin en die koffie, dat we misschien per kano naar Old Crow zouden kunnen. Of per hondenslee. Een volgende keer.

Want pas als je de woorden van Yukon’s poëet Robert Service zélf doorleeft hebt, weet je hoe waar ze zijn. “There’s a land where the mountains are nameloos, And the rivers all run God knows where; There are lives that are erring and aimless, And deaths that just hang by a hair; There are hardships that nobody reckons; There are valleys unpeopled and still; There’s a land — oh, it beckons and beckons, And I want to go back — and I will.” (Robert Service- The spell of the Yukon)

Bekijk hier de foto’s van deze reportage. Over deze reis geeft Jolanda een multimedia-presentatie, bekijk deze hier.

 

1 Comment on Reportage: ‘Survival in de Yukon’

  • Jan en Liseth Schoutsen zegt:
    19 januari 2014 om 10:46 uur

    Beste Jolanda,
    Gisteravond genoten van je presentatie.
    Volg je met plezier.
    Lang geleden heb ik het boek “ALASKA” gelezen van James Michener.
    Dat heb jij nu voor mij ahw tot leven gebracht. Prachtig.
    In de you tube op internet kwam ik in de aftiteling de muziek die je gebruikt hebt niet tegen.
    Mag ik die van je ontvangen.
    Bij voorbaat dank en nog vele mooi expedities toegewenst.
    Jan Schoutsen.

    Beantwoorden

Laat een reactie achter

Velden met een * zijn verplicht