Reportage: Solo te voet in 40 dagen over IJsland

De grootste drempel tussen een plan bedenken en het daadwerkelijk uitvoeren, zit tussen je oren. Jolanda Linschooten stapt over die drempel en reist naar IJsland. Niet voor een rondje ringweg. Te voet trekt zij in haar eentje dwars door het onbewoonde binnenland, in 40 dagen van kust naar kust.

Mist kringelt in dikke nevels rond de bergen. Nog een uur, misschien twee, en ik zal erdoor omgeven zijn. Het vooruitzicht daarboven geen hand voor ogen te zien, terwijl juist daar dampende modderpoelen en sissende geisers verborgen zitten, maakt me onzeker. Toch loop ik verder. Terugkeren kan altijd nog. Maar bij elke stap omhoog knaagt de twijfel. Ik ben alleen. Er is geen goede kaart van het Kerlingarfjöll gebergte. Die rare vulkaanverschijnselen hier zijn me volslagen onbekend. Is daarboven wel een goede kampeerplek? En hoe zit het met drinkwater in een gebied vol zwavelbronnen? Ik maan mezelf tot rust. Eén stap tegelijk. Nu alleen focussen op een veilige route. Als ik steeds naar al die twijfel geluisterd had, was ik nooit tot hier gekomen.

23 dagen ben ik nu alweer bezig met een onderneming waarvan de paar IJslanders die ik van tevoren sprak, me ernstig afraadden eraan te beginnen. Helemaal alleen! Als vrouw! ‘Te voet, dus je bedoelt zonder auto?’ Wist ik dan niet hoeveel mensen jaarlijks in IJslandse rivieren verzopen of nooit meer uit het onbewoonde binnenland terugkeerden? Jawel, dat wist ik wel. Maar wat zij niet wisten, was hoe grondig mijn voorbereiding was geweest. Kaartstudie, routeopties en alternatieven uitzoeken, worst-case-scenario’s bedenken voor als ik een eind door het water meegesleurd zou worden en mijn rugzak verloor, proviand van dag tot dag uitrekenen en depots voor onderweg bepalen. Ik ben er niet lichtzinnig over. Ik weet dat solo door de wildernis trekken gevaarlijk is. Maar ik geloof dat ik ver kan komen door te vertrouwen op zowel ervaring als intuïtie. En ook leer ik keer op keer dat de grootste drempel tussen mijn eigen oren zit. Al jaren heb ik een onverklaarbaar groot verlangen om voor lange tijd achtereen te voet door ruige natuur te trekken, erin onder te dompelen en er zo’n sterke band mee op te bouwen dat die ook bij tegenslag overeind blijft. Nu eindelijk denk ik zover te zijn. In mijn eentje van kust naar kust heel IJsland doorkruisen moet zoveel meer worden dan een sportieve prestatie. Anders dan vanuit een auto of een hotelkamer, ervaar ik IJsland te voet zoveel woester, zovele malen grootser. Tussen de geiser van de ochtend en de hete bron van de avond — zoals reizend per bus over IJsland niet ongewoon is — zit voor mij een hele week van eindeloze moerassen. Ik vind dat wel prima, alleen lopend leer ik dit land echt tot in zijn haarvaten kennen.

Dat neemt niet weg dat er momenten zijn waarop ik me afvraag waar ik in hemelsnaam aan ben begonnen. Inmiddels loop ik in de mist, werkelijk potdichte nevel, de helling stijgt nog altijd en steeds vaker duiken sneeuwveldjes op uit de wolkenbrij. Het is guur. Altijd gedacht dat mist en wind niet samengaan, maar er waait hierboven een forse wind om niet te zeggen een kleine storm. Ik heb moeite overeind te blijven en als ik mijn rugzak even afzet om dikkere wanten te pakken, waait het ding gewoon om. Vijfendertig kilo. Dan ineens vlakt de helling af. Rond mijn schoenen vormt zich een dikke laag glibberige drab. Het is raar spul, deze bodem, het gedraagt zich als lijm maar het lijkt op modder met de kleur van bruinrode klei. Wat is dit? Het ruikt vreemd. Zwavel? Is dit vulkanisch? Hoe in hemelsnaam ruikt een vulkaan? Deze grond is in elk geval jong, uiterst vervormbaar en elastisch. Ik zweet ervan, ondanks de kou. De wolken trekken iets hoger, flarden van het landschap onder me zijn ineens zichtbaar. Bruinrode en okergele ravijnen met slingerende rivieren en slierten rook. Onwerkelijk. Mooi maar ook beangstigend door de onbekendheid ervan. Staat niet in de Edda vermeld, dat oude boek vol IJslandse mythologie, dat er bij het begin van de schepping slechts twee gebieden waren, een ijskoud Nifelheim en een gloeiheet Mispelheim? Dan ben ik nu zeker op de grens beland. Alsof ik naar het decor van een sprookje kijk. Elk moment kan het boek dichtslaan en is het verhaaltje uit. Maar dit is het hart van IJsland, ik ben halverwege de twee kusten, en de wind, de kou, de mist en de hete bronnen zijn hartstikke echt. Vlakbij hoor ik gesis. Onophoudelijk en het wordt steeds harder. Maar de wolken zakken weer lager en ik zie niets. Als op eieren loop ik verder, stap voor stap omlaag nu, bang om uit te glijden over de zachte aarde. Het gesis verdwijnt, maakt plaats voor gepruttel, zwaar en monotoon. Abrupt sta ik stil. Vlak voor me verdwijnt ineens de bodem in een soort put. Daar komt dit gepruttel uit, zonder twijfel. Het is doodeng maar toch onweerstaanbaar: ik móet gewoon over die rand kijken. Eén stapje dichterbij, voorzichtig. Kokend hete damp slaat in mijn gezicht. Ik schrik en trek me terug. De mist koelt mijn verhitte gezicht direct weer af. Maar wat wás het eigenlijk? Opnieuw buig ik me voorover, de damp negerend. Ik zie blauwe modder op een diepte van twee meter. Blauwe modder?! Enorme lichtblauwe bellen blazen zich op, spatten uiteen en zakken terug in de rusteloze brei die zich tenslotte heel even uitvlakt om na een paar seconden opnieuw een bel te vormen. Een eindeloos proces. Wie zit daar beneden bellen te blazen? De grens tussen schijn en werkelijkheid vervaagt, want als modder blauw kan zijn, wie ben ik dan om bijvoorbeeld aan heksen te twijfelen? Kerlingarfjöll is tenslotte IJslands voor Heksengebergte. Deze berg is fascinerend, op een vreemde manier mooi, maar nu wil ik hier weg. En snel ook! Gaat het hier ergens omlaag? Is dit een veilige route? De drang hier zo snel mogelijk vandaan te komen is groot maar toch dwing ik mezelf tot bezinning: je bent hier nu, leg dit moment vast.

Het filmen en fotograferen houdt me scherp. Elke dag wil ik niet alleen stukjes van mijn  tocht vastleggen, maar zoek ik ook naar beeld dat puur het verhaal van IJsland vertelt en zo een stukje van de ziel van deze natuur blootlegt. Dit land spreekt een taal die ik niet direct versta maar mijn camera’s en lenzen helpen met de vertaling. Ik voel een zekere haast: maximaal veertig dagen kan ik over deze doorsteek doen, dan moet ik echt weer terug naar huis. Tussen de noordwestkust van Hornstrandir waar het begin van mijn tocht ligt, en het eind bij de zuidkust bij Skógar, liggen 675 kilometer onbekend terrein. Om van kust tot kust te lopen, wil ik een gemiddelde van twintig kilometer per dag aanhouden en doorgerekend zou ik dus aan 34 dagen genoeg hebben. Dat klinkt aan de schrijftafel thuis prima te doen. Maar de waterscheiding van IJsland volg je niet vrolijk fluitend met je handen in je zakken over allerlei paadjes. Die denkbeeldige lijn op de kaart verloopt op IJsland uitermate grillig en gaat nu eens over gletsjers en stenige hoogvlakten, dan weer door moerassen, door woestijnen vol lavazand, door bergen, langs ravijnen en altijd ook weer door rivieren, want nooit blijkt het mogelijk uitsluitend boven te blijven. Onverwachte tegenvallers in de vorm van ziekte, rustdagen, kilometervretende afwijkingen van de geplande route, dit alles is mogelijk doordat er binnen het schema van twintig kilometer per dag op veertig dagen behoorlijk wat tijd overblijft. Theoretisch. In de praktijk neem ik de eerste weken nauwelijks een rustdag omdat ik niet weet wat me nog te wachten staat. Mijn camera’s helpen me dat hinderlijke gevoel van haast terug te dringen: voor goed beeld is tijd nodig. Tenslotte ben ik hier juist om mijn blik te verscherpen. Dat is de les die de IJslandse natuur me steeds weer leert. Aandacht geven aan datgene dat werkelijk van waarde is en elke keer blijkt dat nu te zijn en niet straks of gisteren.

Zoals tijdens de doorkruising van de Kerlingarfjöll bergketen. Die afdaling tussen kokende modderpoelen en sissende geisers door. Bij elke stap denk ik: nu moet ik terug, hier durf ik echt niet verder. Een misselijk makende angst om uit te glijden en op die berghelling in mijn eentje levend gekookt te worden in zo’n pruttelende modderpoel. Maar dan zie ik steeds toch nog een mogelijkheid, bestaande uit slechts een paar meter, verder vooruit kijken is niet mogelijk. De grens tussen vertrouwen en angst bestaat uit kleine stappen.

Zo kom ik uiteindelijk beneden bij een kleine maar woest ogende rivier, de Asgarđa, die tussen gele, bruine en rode bergwanden kronkelt. Langs de oevers sissen en stomen allerlei hete bronnen en via zijbeekjes stroomt naar zwavel stinkend water de Asgarđa rivier in. De mist is nu gewoon weer een gesloten wolkendek hoog boven mijn hoofd. Terwijl ik pauze houd en wat lauwe thee drink, opgelucht nu eindelijk veilig beneden te zijn, speuren mijn ogen alvast de rivier af naar een mogelijke plaats om de rivier te doorwaden. Schoenen verwisselen is een ritueel dat ik op IJsland minstens één keer per dag uitvoer. Om mijn leren bergschoenen droog te houden, steek ik rivieren door op hardloopschoentjes met een stevig profiel. Op mijn lijf draag ik een kleine waterdichte zak waarin mijn mobiele harde schijf met al het opgeslagen beeld zit, de filmcassettes en mijn opschrijfboekje. Verder draag ik een zakmes, waterdicht verpakte lucifers en een reddingsdeken in mijn broekzak. Mocht ik tijdens een doorwading onverhoopt onderuit gaan en mijn rugzak verliezen, dan behoud ik nog altijd het meest waardevolle. Een voorzorgsmaatregel die tot nu toe overbodig was, gelukkig. Meer op kompas (globaal richting het zuiden) dan op de kaart (die erg grof en onnauwkeurig is) vind ik mijn weg door deze bergen. Ik loop nog een paar uur, nu weer overwegend klimmend, totdat ik op een smal stroompje stuit dat naar regenwater smaakt. Niet veel verder zet ik de tent op. Nauwelijks dertig meter verderop spuiten kleine wolkjes zwaveldamp omhoog. Het stinkt hier naar rotte eieren. Maar de grond waarop de tent staat is stevig en vlak. De wolken scheuren open en een lichtroze avondgoed glijdt over de toch al roodgekleurde bergen. Om me heen het doek van de tent, mijn warme slaapzak, zakjes droogvoer. Ik heb drinkwater. Ik voel me blij, dankbaar. Een groot gevoel van voldoening.

Nooit eerder ben ik door zoveel verschillende landschappen gelopen, aan zoveel kleuren voorbij gegaan, IJsland kent duizenden gezichten, het toont zijn fronsen aan mij hooguit wat intenser dan aan de gemiddelde IJslandbezoeker. Ik probeer steeds minder ver vooruit te kijken. De kleine dingen krijgen een steeds grotere betekenis. Mijn benen die dag in dag uit zonder blaren of blessures bewegen. De raaf die me een tijdje volgt. De koffie als ik weer ergens kamp gemaakt heb. De foto’s van Frank en mijn moeder die ik ’s avonds tevoorschijn haal. Tevredenheid. Verwondering. Grote plannen worden behapbaar als je ze in kleine stukjes knipt en die ontrafelt tot vertrouwde punten van herkenning. Op die manier blijkt het onoverzichtelijke ineens overzichtelijk te worden en het onmogelijke mogelijk.

Over deze reis geeft Jolanda ook een multimediapresentatie. Bekijk hier meer beelden over IJsland. 

 

 

Laat een reactie achter

Velden met een * zijn verplicht