Reportage: Op bezoek bij de Sámi.

Sponsors: Visit Sweden

Je hebt van die plekken waar alles klopt: het uitzicht, het weer, je stemming. Waar je hart zomaar een sprongetje maakt. Alsof je middenin het werk van een grootmeester staat, de verf nog nat, het doek niet ingelijst. Toegegeven, die plekken zijn zeldzaam. Maar die keer in Zweeds Lapland was het goed raak. Zó raak zelfs dat ik niet naar huis wilde.

Het was daarboven de delta van de Rapa-rivier bij Sarek Nationaal Park waar ik in alle volmaaktheid ineens besefte dat er iets ontbrak. De factor mens namelijk. Precies in deze delta waren allerlei offerplaatsen op de topografische kaart gemarkeerd, alsof het heilige grond betrof. In elk geval ongehoord mooie grond. Magisch misschien zelfs. Het maakte me nieuwsgierig naar wie hier offerde. Ik schaamde me diep. Van Lapland’s oorspronkelijke bewoners, de Sámi, wist ik niets terwijl ik wel al dagenlang samen met Frank en onze husky Herschel over hun land getrokken was. Van zo’n natuurvolk kon je leren, dat mocht je niet vergeten. Bij het verhaal van ieder land horen natuurlijk mensen. Een logische gedachte, alleen niet voor mij. Ik ben wat dat betreft een rare. Zet mij in een groot gezelschap en ik klap dicht maar plaats mij middenin de wildernis en ik bloei op. Frank keek in eerste instantie dan ook vreemd op, toen ik resoluut riep: “Wat wij moeten doen, is op bezoek gaan bij de Sámi!”

Dat blijkt eigenlijk heel eenvoudig. Via internet vind ik ‘Min Eallin’, een kleinschalig bedrijfje dat “authentieke Sámi-belevingen van alledag” aanbiedt. Er is veel meer te vinden, maar in grote bedrijven met massa’s toeristen ben ik niet geïnteresseerd.

Britt-Marie en Per-Nils Päiviö (spreek uit als ‘peevjeu’) wonen aan de rand van Övre Soppero, een dorpje ten noordoosten van Kiruna waar zo’n tweehonderd Sámi leven. Dat dit overwegend rendierhouders zijn, blijkt wel uit het feit dat zij samen  twintigduizend rendieren bezitten. Waarvan overigens maar een stuk of vijftien in de besneeuwde wei voor het roodgeschilderde houten huisje van de Päiviö’s grazen.

“Dat zijn de tamsten. Die binden we soms voor de slee. De rest loopt nu ergens vrij rond in de bergen.”

Per-Nils en Britt-Marie wandelen met ons over het erf, waar zich behalve een grote schuur, nog een kennel vol opgewonden husky’s bevindt, een paard, een stuk of drie sneeuwscooters, enkele houten sledes en een overjarige Audi. Verderop, net achter het woonhuis op de rivieroever, staan nog een saunahutje, een rookkatan, een turfkatan en een grote tipi.

“Jullie kunnen in ons huis slapen, maar de turfkatan is ook beschikbaar”, biedt Britt-Marie aan. Van buiten is de plaggenhut al een plaatje, een kopie van de katan waarin Britt-Marie’s moeder is opgegroeid. Ik duw het lage deurtje open, een tweede tochtdeur en dan sta ik in een knusrond kamertje, keurig afgewerkt met houten stammetjes als wand- en plafondbekleding, olielampjes en kussens op de bank. De keus is niet moeilijk.

De rookkatan wordt niet meer zovaak gebruikt als vroeger, maar vanavond stookt Per-Nils het vuur op om er een rendierbout boven te hangen. De fraai gekleurde kleding waarmee je Sámi vaak afgebeeld ziet, is vervangen door een Goretex jack en een werkbroek. Alleen nog bij officiële gelegenheden zoals bruiloften en begrafenissen, komen deze traditionele kleren uit de kast. Pas sinds de jaren zestig wonen de Sámi in huizen, twee generaties terug trokken de oorspronkelijke bewoners van wat we tegenwoordig Lapland noemen, nog rond met hun rendieren. In korte tijd is veel veranderd. Traditie en vernieuwing lopen dooreen.

“In de bergen van Sarek en Stora Sjöfallet, waar jullie doorheen geskied zijn”, vertelt Britt-Marie terwijl ze een enorme stapel knäckebröd smeert, “waren veel zomerkampen, alles in het ritme van het rendier. Waar de graasgronden het beste waren. Want het rendier voorzag in de meeste behoeften.” Ze herinnert zich de uren dat ze als kind urenlang de leren huid soepel moest trekken, buigen en vouwen. “Wat had ik daar een spuughekel aan”, lacht ze. “Maar het moest van mijn moeder en pas als het leer zacht was, mocht ik spelen.”

Als volwassene in een overgangstijd, wilde ze de kinderen van nu laten zien hoe anders het leven nog maar zo kort geleden voor hun ouders en grootouders was. Vandaar alle katans op het erf, vandaar de schuur vol traditionele gebruiksvoorwerpen, vandaar ‘min eallin’ wat ‘mijn leven’ betekent. Wrang genoeg blijkt dat de traditionele Sámi-leer eerder bij de toeristen aanslaat dan bij de Zweedse scholen. “Dus nu hebben we Engels geleerd en maken we slederitten met onze gasten”, lacht ze me vriendelijk toe terwijl ze me de stapel crackers voorhoudt. Maar achter haar lach voel ik de pijn.

Evengoed zou ik vreselijk graag een ritje met zo’n elegant ogend rendier maken. Terug in de tijd is natuurlijk onmogelijk, maar een glimp van dat oergevoel wil ik best ervaren. In de wei zien ze er uitermate benaderbaar en vredig uit. Maar zodra de rendieren Per-Nils’ lasso zien, scheuren ze ervandoor en dan is zo’n wei vol sneeuwkuilen ineens behoorlijk groot. Maar Per-Nils is ongelofelijk bedreven met zijn lasso, hij vangt er drie die – eenmaal aan het halster – zich dan toch heel kalmpjes voor de slee laten spannen.

“Rendieren volgen elkaar altijd, dus gewoon achter mij blijven”, roept Per-Nils naar mij en Frank en weg draaft zijn rendier. Mijn rendier sprint erachteraan en ik kan me nog net buikwaarts de lage slee op werpen. Het dier galoppeert keurig achter Per-Nils’ slee aan precies zoals deze had aangekondigd.

Ik kijk eens achterom.

Daar zie ik Frank in een wolk stuifsneeuw aan de horizon verdwijnen, in razende galop voortgetrokken door een bokkig beest dat besloten heeft dat het best op eigen houtje terug kan naar de wei – tenslotte is eten nog veel belangrijker dan gezelschap. Met enige hulp van buitenaf, komt het eigenwijze exemplaar weer in ons spoor waar het aan mijn slee vastgebonden nukkig mee draaft, totdat de huiswei definitief uit zicht is, waarna kan het rendier weer los kan en Frank opgelucht ademhaalt.

Maar dan hebben we ook een ritje zo relaxed dat ik achterover liggend op m’n slee, helemaal begrijp wat er zo fantastisch is aan rendieren, tam of niet. Voor even is de connectie met anno-nu doorgeknipt. Het leidtouw hangt losjes langs de linkerhals van mijn rendier en ik lig op mijn slee naar de hemel te kijken. Hoeven klikken kalmpjes door de sneeuw. Besneeuwde dennentoppen schuiven een voor een voorbij. Per-Nils joikt. En joiken, dat is zeg maar vanuit je tenen met je zangstem uithalen en die hoogste tonen dan in een voor de goden verstaanbaar ritme naar buiten galmen. Prachtig, beklemmend en sereen tegelijk. Oeroude Sámi-zang.

Dan ineens is het abrupt stil. Zelfs de rendieren houden halt. We zijn aangekomen bij een bevroren meer en alsof ze het weten, laten de rendieren zich als paarden zo braaf uitbinden en naar de eerste de beste rij bomen begeleiden waar Per-Nils hen handenvol heksenhaar voert, dat bij bosjes aan de berken hangt. Vervolgens verzamelt hij wat dode twijgen en binnen een paar minuten knispert ons vuurtje. Terwijl Per-Nils met Frank verderop een gat in het ijs boort en gaat vissen, houd ik het koffieketeltje in de gaten.

Precies dit soort momenten is waarom Frank en ik steeds weer op tocht willen. Per ski door eenzame berggebieden als Sarek trekken. Wij noemen dat dan wildernis. Maar voor de Sámi is die natuur al eeuwenlang hun thuis en precies daarom plaatst dit Sámibezoek onze Laplandtocht geheel in perspectief.

 

Bekijk hier de beelden van deze reportage. 

 

 

Laat een reactie achter

Velden met een * zijn verplicht