Reportage: ‘Into the white’

Op Pad medewerkster Jolanda Linschooten doorkruiste de wildernis van arctisch Canada bij temperaturen beneden -40. Samen met husky Herschel trok zij op ski’s richting Old Crow, waar een kleine Indianengemeenschap nog grotendeels afhankelijk is van de traditionele jacht op de kariboe.

Leeg en groots is dit land. Helemaal in de winter. Wanneer de rivieren krakend tot stilstand komen en de eindeloze sparrenbossen hun geheimen prijsgeven via talloze sporen in de sneeuw. Wit en breekbaar als porselein en even dodelijk als je je eraan snijdt. Huiveringwekkend beschreven in verhalen als The man on the trail en The call of the wild van Jack London. Dit lege land vormt het uiterste noordwesten van Canada. Oude grond waar Indianen en Inuit al jaagden lang voordat blanke pelsjagers hun handelsnederzetting stichtten aan de monding van de machtige Mackenzie rivier. Lang voor de aanleg van de Dempster Highway – de enige gravelweg die naar Inuvik aan de monding van de Mackenzie voert. Inuvik is een grote stad als je nagaat dat de rest van westelijk arctisch Canada uit gehuchten bestaat waar je meer bushplanes dan auto’s vindt. En die stad met zijn 3500 inwoners, keer ik nu de rug toe.

Met een husky als maatje ga ik op weg naar Old Crow, om te luisteren naar het verhaal van de Vuntut Gwichin indianen. Want hun traditionele leefpatroon – dat sterk samenhangt met de kariboetrek – dreigt ingrijpend te veranderen als gevolg van de aanleg van oliepijpleidingen. De stem van de Vuntut Gwichin is zacht en bovendien leven ze ergens aan de rand van ‘onze’ wereld. Toch kan wat zij te vertellen hebben, ons inspireren anders naar natuur te kijken. Ik wil pas na een eenzame skitocht van 30 dagen te voet in Old Crow aankomen. Want alleen door de wildernis werkelijk te ervaren, met elke vezel van mijn lijf te doorleven, zal ik kunnen begrijpen wat de Vuntut Gwichin mij na aankomst in Old Crow te vertellen hebben.

Of ik echt aan temperaturen beneden min veertig zal wennen, weet ik niet. De kou maakt dat mijn wangen als steen voelen en mijn lijf onwennig als dat van een ander. Dikke kleding, donswanten, een neopreen gezichtsmasker en een bontkraag rond mijn gezicht: volledig onherkenbaar ben ik. Achter me aan trek ik een enorme slee vol spullen, want een kleine maand zelfvoorzienend door de witte wildernis betekent liters brandstof, kilo’s droogvoer, lagen donskleding en het nodige aan kampeeruitrusting. Ik schuif mijn ski’s door de kraaksneeuw en moet oppassen daarbij niet over de poten van mijn nieuwe vriendje te glijden. Want Herschel is een sledehond die nog nooit van zijn leven iemand op latten achter zich aan heeft gehad. Voortdurend kijkt hij achterom en loopt van links over mijn ski’s naar rechts en weer terug naar links. Als het niet zo bitterkoud was, zou ik moeten lachen. We moeten nog wennen aan elkaar. Maar we hebben alle tijd. Herschel is rustig en sterk. Hij lijkt me trouw en aanhankelijk. Ik weet zeker dat we de beste maatjes zullen worden.

Aan de hemel staat een bleke zon, zo laag dat de sneeuwkristallen er niet van smelten. Achter mij tekent zich ons spoor af over de hele breedte van het meer, naamloos als de meeste meren en rivierarmen hier in de vijftig kilometer brede Mackenzie delta. Een beetje slingerend, dat spoor. Ergens in de muur van sparren rond dit meer moet zich een opening bevinden, maar is dat iets naar links of juist meer naar rechts? En daar in die steile oeverwand: zou een beer daar zijn winterhol gegraven hebben? Die doffe kleur in het sneeuwdek, betekent dat een luchtlaag tussen sneeuw en ijs? Dit landschap lezen, dat wil ik leren. Want natuurlijk is het niet leeg. Het zit vol tekens maar het duurt een mensenleven en langer om die allemaal te ontdekken. De signalen hier zijn subtiel maar meedogenloos, want zie je ze niet op tijd dan ben je er geweest. Zoals de man die bij – 40°C door het ijs zakt in Jack London’s verhaal.

Romantiek leest lekker naast de kachel maar in de ijskoude Mackenzie delta tellen vooral warme handen en voeten en dan, daarna, als ik me comfortabel voel, kan ik de puurheid pas waarderen, de vrijheid en de ruimte. De wildernis beleven betekent dat ik me kwetsbaar dicht bij de natuur voel. Ik heb de ervaring om me hier comfortabel te voelen, het vertrouwen om huis en haard ervoor te verlaten en de resterende onzekerheid, tja, die zal ik moeten accepteren. Die kwetsbaarheid zal er altijd zijn. Waar ook ter wereld. Geen school, geen universiteit en niks van mijn hele westerse achtergrond kan me dit leren. Daarom ben ik hier. Daarom die husky. Daarom niet zomaar een lang eind door de sneeuw sjouwen. Want elke stap die ik hier zet, is gericht op Old Crow. Daar, in dat geïsoleerde dorpje van circa 200 Indianen, wil ik aankomen. Ver boven de Poolcirkel, van wegen afgesneden, midden in Yukon’s arctische wildernis waar de Crow rivier samenvloeit met de Porcupine rivier. Voor de Indianen van de Vuntut Gwichin First Nation is de wildernis rond Old Crow helemaal geen leegte maar hun jachtgrond. Zij kennen de tekens van dit land. Zij weten exact wanneer de kariboe aan zijn massale trek naar het noorden begint, waar de dieren de rivier over zullen steken en welke drachtig zijn dus niet geschoten mogen worden. Zij weten hoe je parka’s van de pels maakt en stoofpot van de spieren. En natuurlijk, ook in Old Crow is tegenwoordig internet en op die website zag ik dat er sneeuwscooters rond rijden, dat mensen in houten huizen wonen en dat er zelfs een supermarktje is. Maar ik ben niet op zoek naar de laatste oerbewoner en ik ga geen kralen uitwisselen. Tot het moment dat ik de film ‘Being Caribou’ zag, had ook ik nog nooit van Old Crow gehoord. Deze film is wat mij betreft één van de meest inspirerende expeditieverslagen ooit. Waarin Karsten Heuer en Leanne Allison zeven maanden lang dwars door de bergen van Canada en Alaska de kariboetrek volgen. Zij beginnen en eindigen hun odyssee in Old Crow. En zetten het daarmee voor mij op de kaart. Dat wat onbeduidend lijkt, blijkt bij nader inzien vol betekenis te zijn. Als je het maar aandacht geeft.

In Old Crow kom je niet toevallig. En hoe verder ik op ski’s met mijn slee en mijn husky de Richardson Mountains in trek, hoe duidelijker me wordt dat dertig dagen in dit terrein en onder deze omstandigheden zelfs voor 350 kilometer niet voldoende is. Het leek riant. Maar het blijkt riskant. Er zijn teveel dagen dat ik nog geen vijf kilometer af leg, Herschel en ik knokken voor elke meter bodemloos diepe suikersneeuw. Eerst zonder slee een spoor plat trappen met de sneeuwschoenen, dan terug de slee halen en nogmaals eroverheen. In Aklavik, een klein dorp aan de andere kant van de Mackenzie delta, vraag ik de locals om advies. Dave McLoud, een pelsjager die een trapline heeft precies richting McDougall Pass waarover ik mijn route naar Old Crow gepland heb, zegt mij aanvankelijk zijn hulp toe. In de vorm van een paar mannen die met hun sneeuwscooter een spoor zullen trekken om de diepe sneeuw daarboven beter begaanbaar willen maken. Waardoor ik meer kans heb, Old Crow binnen dertig dagen te kunnen halen. Maar ik ga op weg en die mannen komen nooit. Via de satelliettelefoon begrijp ik van Dave dat de stormachtige wind en de temperaturen van -45°C het te riskant maken voor de sneeuwscootermannen. En voor mij? Inmiddels zit ik min of meer vast in de toendra, want nu ik de bevroren rivieren als trekroute verlaten heb, is er helemaal geen doorkomen meer aan. Het begint tot mij door te dringen, langzaam en pijnlijk, dat ik Old Crow te voet niet ga halen. Dat heelhuids met mijn husky terugkeren belangrijker is dan koste wat het kost en met bevriezingsletsel in Old Crow aankomen. Daarom besluit ik mijn koers te verleggen richting Fort McPherson. Op die manier kan ik meer van het onderweg zijn blijven genieten. Zonder de druk van ik-red-het-niet-op-tijd kunnen de pauze’s en de speelmomenten met Herschel overdag langer zijn en bouw ik ’s avonds op kamp een goed vuur.

Na drie weken doemen de huisjes van Fort McPherson aan de linkeroever van de brede Peel rivier op en voor één nacht neem ik – na flink zeuren dat de husky ook mee móet – mijn intrek in het enige (en peperdure) hotel waar nog één andere gast blijkt te zijn. Dat is Sarah en van haar kan ik de volgende morgen een lift terug krijgen naar Inuvik over de Dempster Highway. Terug in Inuvik reis ik alsnog per vliegtuig naar Old Crow. Dat doet pijn. Want ik had heel anders in dit kleine native dorp aan willen komen. Te voet met mijn husky was ik vast veel sneller geaccepteerd. Maar het is zoals het is.

“De natuurkrachten kun je jouw wil niet opleggen”, houdt Stanley Njootli me voor. Ik ontbijt aan zijn keukentafel met een stuk gebraden kariboevlees. Stanley is musher (twee keer heeft hij aan de Yukon Quest meegedaan), voorziet zelf in zijn vleesvoorraad door de jacht – zoals de meeste uit Old Crow – en verricht allerlei loslopende klusjes in het dorp waardoor hij zijn huis, zijn hondenvoer en zijn sneeuwscooter kan betalen. Hij heeft mij uitgenodigd en vraagt naar mijn tocht. Ik vertel, maar niet teveel. Indianen hebben niet graag dat je teveel over jezelf praat. “Geduld hebben”, beweert hij, “is essentieel om hier te overleven. Als je te gehaast bent en de boel forceert, eindig je onder het ijs.” Aan zijn woorden denk ik die twee weken in Old Crow nog regelmatig. Want hoewel veertien dagen absurd kort is om in een aboriginaldorp als buitenstaander je draai te vinden, is het oneindig lang wanneer je niet echt iets om handen hebt. Ik woon zolang in een canvastent voorzien van houtkachel, ergens in mijn eentje op een bebost eilandje van de Porcupine rivier, net buiten het dorp. Pelsjager David Lourd heeft me zolang deze plek – waar hij ’s zomers kamp houdt – beschikbaar gesteld. Nog geen vijftig jaar terug leefden alle Vuntut Gwichin in canvastenten en ik leer – als de Vuntut Gwichin vroeger – de tentgrond met sparrentakken te bedekken en rivierijs te breken als smeltwater op het houtvuur. Als het even kan breng ik een bezoekje aan een elder. De dorpsoudsten genieten hoog aanzien in Old Crow en wat me vooral opvalt: er is niet zoiets als een bejaardentehuis. Veel oudjes wonen in huis bij hun kleinkinderen. En ik besef heus wel: de levensstandaard is niet hoog, er is veel werkeloosheid, het is lang niet zo idyllisch als het van veraf lijkt. Maar wie oud is, weet veel van vroeger en die kennis wordt in Old Crow nog gekoesterd. Op het schoolkamp – waar ik uitgenodigd ben – leren tieners hoe ze van sparrentakken een schuilhut kunnen maken. Sommige jongens halen hun schouders op: we hebben toch de sneeuwscooter, daar rijden we straks gewoon mee naar huis en slapen vannacht mooi binnen! Dick Nukon, een prachtig gerimpelde elder met glimoogjes, spreekt de jongens toe. Met geen woord teveel, streng en uiterst serieus, citeert Dick Nukon een oud sjamaan: “The only true wisdom lives far from mankind, out in the great loneliness…” De jongens mompelen maar gaan wel aan de slag. Met die woorden valt veel op zijn plek. Want ook mijn drang om met grote regelmaat de drukte te laten voor wat die is en naar buiten te gaan, ergens op een stille plek, hoeft ineens geen uitleg meer.

Bekijk hier de foto’s van deze reportage. Van deze reis geeft Jolanda ook een multimediapresentatie

 

Laat een reactie achter

Velden met een * zijn verplicht